standigheid, dat „men op deze wijze bovendien beter aansluit bij
de huidige praktijk, nu vele gemeenten en openbare nutsbedrijven
zelf reeds voor een inventarisatie en administratie van de door deze
instellingen beheerde leidingen zorgen. Dit te vervangen door het
werk van een Rijksdienst lijkt de commissie weinig verantwoord".
Men zou haast zeggen dat de commissie met deze beschouwingen
een pleidooi houdt voor een centrale dienst. Hoewel iedereen wel
gevoel zal hebben voor traditie en voor historische ontwikkelingen
moet het toch niet zo zijn dat men het slotargument, de klap op de
vuurpijl, hierop baseert. Tegen een aansluiting op de huidige
praktijk, als deze goed is, bestaat natuurlijk geen bezwaar. Maar is
de huidige praktijk zo goed als de commissie doet voorkomen?
Vanwaar komen dan al die pogingen tot verbetering Krijgt men
ook niet bij lezing van het rapport de indruk dat enige bundeling
(ik zeg het hier nog maar voorzichtig) van de werkzaamheden nood
zakelijk is De opsomming van uitvoerende instanties in het rapport,
de grote gemeenten, het Rijk (rijkswegen), de lagere organen, de
openbare nutsbedrijven, wijst duidelijk in die richting! We kunnen
hieraan nog toevoegen de particuliere bedrijven.
Het rapport levert geen enkele positieve bijdrage inzake het pro
bleem van de leidingenregistratie. De commissie had zich misschien
beter maar helemaal niet hierover kunnen uitspreken. Zij werkte in
een tijd dat er bij het kadaster een grote achterstand in de bij hou
ding bestond, een achterstand die nu vrijwel weggewerkt is. Het is
logisch dat de commissie, met de wetenschap dat het kadaster die
taak toch niet aan zou kunnen, de uitvoering van een centrale
leidingenregistratie afwees. Met het afwaswater van een centrale
kadastrale leidingenregistratie werd het kind van een centrale
regeling van de leidingenadministratie weggegooid.
6. Het nut van een centrale leidingenregistratie
Uit mijn reacties op het rapport van de Staatscommissie inzake
het kadaster zult U hebben bemerkt dat de huidige toestand mij niet
bevredigt. Het is voor mij dan ook een genoegen te kunnen vast
stellen dat ook de Staatscommissie, die in haar betoog de werk
zaamheden wil afschuiven naar lagere organen, toch nog twijfelde
over de afwijzende uitspraken ten aanzien van een leidingen- en
pachtregistratie. Wel wordt dit genoegen enigszins getemperd door
de constatering dat ook hier de commissie weer iets wegschuift, nl.
de verantwoordelijkheid van het nemen van beslissingen. Deze
beslissingen moeten nl. door een in het leven te roepen Kadaster-
raad worden genomen. In het rapport is de opvatting in een slot
paragraaf „Afwegen van belangen" aldus geformuleerd:
„De Commissie wil tenslotte nog opmerken, dat bij iedere uitbrei
ding van de taak van het kadaster het nut van het beschikken
over de nieuwe gegevens behoort te worden afgewogen tegen de
kosten die aan het verzamelen en het bijhouden ervan zijn ver-
152