ie. Men weet waar de leidingen ongeveer liggen, zodat bij storingen
niet al te veel tijd verloren gaat met het zoeken.
2e. De beheerder heeft een overzicht van de ondergrondse eigen
dommen. Hij kan de kaarten raadplegen voor het maken van
een inventaris en om uitbreidingsmogelijkheden te bestuderen.
Hoe wordt er echter gedacht over een leidingenregistratie waarin
de centrale overheid, het Rijk, op de een of andere wijze, hetzij bij
de regeling, hetzij bij de uitvoering of bij beiden, invloed uitoefent
Alvorens op de opvatting van Van Steenis in te gaan, wordt eerst het
standpunt van de Staatscommissie inzake het Kadaster vermeld.
Toen Van Steenis zijn preadvies schreef was het rapport van deze
commissie nog niet verschenen. De mening van de commissie zou
m.i. overigens aan de gedachtengang van Van Steenis weinig heb
ben veranderd.
Het rapport vermeldt
„De moeilijkheden, ontstaan door gebrek aan kennis van de
ligging (van leidingen), treden vooral op in de bebouwde kommen
en in het bijzonder in grote steden. Coördinatie van gegevens
kan daar beter toevertrouwd worden aan een gemeentelijke dienst
dan aan een daarvoor te stichten Rijksorgaan."
Het is gelukkig, dat in de grootste steden door gemeentelijke dien
sten maatregelen zijn getroffen. Ook in kleinere steden bestaat
echter de behoefte aan een goede registratie.
De commissie meent t.a.v. de leidingen buiten de bebouwde
kommen het volgende te moeten opmerken
„Voor de leidingen buiten de bebouwde kommen bestaat minder
behoefte aan zulk een centrale administratie, terwijl opgemerkt
zij dat, voor zover de leidingen in rijkswegen voorkomen, deze op
beheerskaarten van de wegen worden afgebeeld. Indien ook lagere
organen zoals Provincie, Gemeente en Waterschap vergelijkbare
maatregelen nemen, kan men een groot gedeelte van de genoemde
bezwaren ondervangen."
Een tegengestelde conclusie is even goed, zo niet beter, te ver
dedigen. Ook in de onbebouwde gebieden komen thans meer en
meer leidingen en kabels voor. Deze zouden door de lagere organen
moeten worden geadministreerd. Het is de vraag of in het bijzonder
de kleinere gemeenten en waterschappen hiervoor voldoende uit
gerust zijn. Een verdeling van de taken in de open gebieden lijkt
mij niet eenvoudig. Moet een leiding die dwars door particuliere
gronden gaat worden gemeten door de provincie, het betreffende
waterschap, de polder of de gemeente Of beperken zij zich met hun
meting alleen tot die terreinen waarvan zij eigenaar zijn? Juist in
een dergelijk geval waar het Rijk (voor de rijkswegen en kanalen),
de provincie, de waterschappen en de gemeenten een taak zouden
hebben lijkt mij een intensieve samenwerking en zelfs een centraal
orgaan gewenst. Hier zijn de motieven vóór een centraal overheids
orgaan sterker dan dit bij de grote steden het geval is!
Als argument gebruikt de Staatscommissie verder nog de om-
i5i