367
zodat de Ruilverkavelingswet zelf een speciale uitzondering zal
moeten inhouden. Voor de plaatselijke commissie is het immers
onmogelijk een onderzoek naar de bestuursbevoegdheid van echt
genoten in te stellen, terwijl dit ook geen ruilverkavelingsaange
legenheid is.
i. De overgang van hypotheken
In een gezamenlijk schrijven van 13 augustus 1965 hebben de
Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank en de Coöperatieve Centrale
Boerenleenbank, met verwijzing naar een beschouwing van Prof.
mr. J. M. Polak in W.P.N.R. 4587 d.d. 24 april 1965, in hoofdzaak
een tweetal problemen inzake de overgang van hypotheken aan de
Werkgroep voorgelegd.
Het ene probleem betreft de vraag, of in geval van bedrijfsver-
groting een hypotheek, die op het ingebrachte bedrijf gevestigd was,
ingevolge een regeling bij de akte van toedeling kan worden inge
schreven ten laste van het gehele vergrote bedrijf. De Werkgroep is
met Prof. Polak van mening, dat dit dankzij de titelzuivering wel
kan, maar zij deelt niet zijn opvatting, dat zulks in verband met
art. 28 lid 2 ook mag. Aldaar is namelijk bij wijze van uitzondering
voor de hypotheken het principe van de zaaksvervanging opgeno
men en wel met de volgende woorden
,,De hypotheken gaan met behoud van haar rang over op de
kavels of gedeelten van kavels, welke in de plaats van het on
roerend goed, waarop zij rusten, worden toegedeeld".
Er ontstaan dus als gevolg van de ruilverkaveling geen nieuwe hypo
theken, doch er vindt alleen een vervanging plaats van het ene
zekerheidsobject door het andere. En wel niet naar willekeur, maar
volgens het beginsel van de toedeling der eigendom, dus naar even
redigheid van inbreng. Dit blijkt duidelijk uit de woorden „kavels
welke in de plaats van het onroerend goed, waarop zij rusten,
worden toegedeeld". Welnu, van het vergrote bedrijf als geheel kan
men moeilijk zeggen, dat het in de plaats van het ingebrachte
bedrijf is toegedeeld. De overbedeling komt niet in de plaats van de
inbreng.
Maar ook afgezien van dit formele argument heeft de Werkgroep
bezwaar tegen het zonder meer overbrengen van een bestaande
hypotheek op het gehele vergrote bedrijf. Zij denkt hierbij allereerst
aan het belang van de woorden ,,met behoud van haar rang" uit art.
28 lid 2. Uitbreiding van het object van een bestaande hypotheek
kan immers betekenen, dat de houder van een later gevestigde
hypotheek op de grond waarmee dat object wordt uitgebreid
zonder reden in rang wordt achtergesteld. Nu zal bij bedrijfsver-
groting de extra grond meestal wel vrij van de daarop tevoren
rustende hypotheek worden verkregen maar denkbaar is even
goed, dat de hypotheek door de boer wiens bedrijf wordt vergroot
wordt overgenomen. Bovendien ontstaat, wanneer men de banken