die de bedrijfsvergroting helpen financieren in dit opzicht de vrije hand laat, licht een automatisme, waarbij zij steeds overbrenging op het gehele vergrote bedrijf verlangen, ook in gevallen waarin zij met een veel kleiner onderpand zouden kunnen volstaan. Als laatste argument tegen de gewraakte overbrenging kan dienen de bepaling in art. 1220 B.W., die een hypotheek op toekomstige goederen uitdrukkelijk nietig verklaart. Weliswaar zou hiervan in het onderhavige geval formeel geen sprake zijn, omdat de toe komstige kavels van het te vergroten bedrijf pas onder de bestaande hypotheek gaan vallen op het moment dat zij eigendom van de hypotheekgever worden, maar materieel komt het toch wel op een verhypothekering van toekomstig goed neer, daar de overgang zich verder automatisch via de akte van toedeling en de over schrijving daarvan voltrekt. Veel juister acht de Werkgroep het daarom, conform haar hiervóór onder d gedane voorstel, de ver hypothekering van toekomstige kavels in het onderhavige geval officieel door uitdrukkelijke wetswijziging mogelijk te maken. Het financieringsprobleem wordt dan op elegantere wijze opgelost dan via uitbreiding van bestaande hypotheken. Het tweede probleem betreft de vraag of in geval van boerderij- verplaatsing de op een speciaal daartoe gevestigd opstalrecht of erf- pachtsrecht rustende hypotheek via de akte van toedeling kan worden ingeschreven op de volle eigendom van het betrokken per ceel. Ook dit probleem kan in het algemeen beter via het bij voor baat verlenen van beschikkingsbevoegdheid over toekomstige kavels tot een oplossing worden gebracht. Thans moet men zich geheel behelpen met de noodconstructie van een door de eigenaar van het bouwterrein aan de boer verleend opstalrecht of erfpachts- recht, dat dan tijdelijk tot onderpand van de voor de boerderijbouw noodzakelijke hypotheek dient. Weliswaar kan zich ook in de voor stellen van de Werkgroep wellicht een enkel geval voordoen, waarin aan deze constructie niet zal zijn te ontkomen, nl. wanneer de financiering nodig ware al voordat het plan van toedeling mocht zijn vastgesteld. Voor dat geval zou de Werkgroep echter dan toch nog liever uitdrukkelijk in de wet bepaald zien, dat de hypotheek van het beperkte recht op de volle eigendom kan worden overge bracht. Zoals de zaken thans staan, kan in het licht van de wettelijke bepalingen namelijk wel enige twijfel rijzen over de rechtmatigheid van de bestaande praktijk, ook al wordt hierover in de literatuur doorgaans anders geoordeeld 1). Strikt genomen is het namelijk ook hier niet zo, dat de volle eigendom in de plaats van het opstal recht of erfpachtsrecht wordt toegedeeld. Aan dit beperkte recht als zodanig ontleent de boer immers, juist vanwege het feit dat het slechts tot aan de overschrijving geldt, geen aanspraak op toedeling 368 Zie behalve Polak t.a.p. ook Wintermans, W.P.N.R. 4967, blz. 426- 428.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 108