369
van grond, noch in de vorm van een nieuw beperkt recht, noch in
die van de volle eigendom. Integendeel de aanspraak op die eigen
dom ontleent hij ofwel aan zijn eigendomsinbreng of aan een speciale
toezegging van de plaatselijke commissie. Ook hier kan zich daardoor
de moeilijkheid voordoen van een botsing met andere hypotheken,
nl. die welke rusten op de ingebrachte eigendom waarvoor de volle
eigendom van de nieuwe boerderij kavel in werkelijkheid wel (mede)
in de plaats is getreden.
Men kan ook niet langs de weg van het algemene privaatrecht tot
een oplossing geraken, vooreerst omdat hier geen sprake is van
tenietgaan van het beperkte recht door vermenging en voorts omdat
bij vermenging de hypotheek zou blijven rusten op het beperkte
recht, wat nu juist niet de bedoeling is. Gezien deze onzekerheid lijkt
aanvulling van art. 28 Ruilverkavelingswet op haar plaats, wanneer
men die tenminste naast de voorgestelde beschikkingsbevoegdheid
over toekomstige kavels nog nodig vindt.
j. Nieuwe pachtcontracten en wijzigingscontracten
De tegenwoordige art. 22-26 behelzen een ingewikkelde regeling
voor het opmaken van nieuwe pacht- en wijzigingscontracten,
waarbij behalve tussen deze beide contractstypen ook nog onder
scheid wordt gemaakt tussen gevestigde en gehandhaafde pacht-
verhoudingen. In het laatste geval wordt het initiatief ingevolge
art. 26 geheel aan partijen gelaten met als gevolg, dat er dikwijls
niets van terecht komt. Bovendien is het toch al moeilijke onder
scheid tussen een nieuwe pachtovereenkomst en een wijzigings
overeenkomst partijen in ruilverkavelingsverband vaak helemaal
niet duidelijk, omdat de wijziging of vernieuwing zich hier meer aan
hen opdringt dan wanneer zij buiten dat verband daartoe eigener
beweging overgaan. Het aan dit onderscheid verbonden rechtsge
volg, dat alleen bij een nieuwe pachtovereenkomst het perioden-
schema der driejaarlijkse herzieningen opnieuw aanvangt, zodat
na een wijzigingsovereenkomst soms al weer op korte termijn
een nieuwe herziening kan en moet worden gevraagd, spreekt hen
dan ook allerminst aan.
Ook in de beide genoemde opzichten zou de Werkgroep de ko
mende wet willen afstemmen op de ervaringen, welke zijn opge
daan in de Zeeuwse herverkavelingspraktijk. De Herverkavelings
commissie verving in principe alle oude pachtcontracten door nieuwe
en ging zelf tot het opmaken daarvan over conform ter inzage ge
legde algemene voorwaarden, indien partijen daaraan de voorkeur
gaven, wat meestal het geval bleek. Wel werden zij tevoren in de
gelegenheid gesteld om vóór een bepaald tijdstip in onderling over
leg een nieuw pachtcontract op te maken met inachtneming van de
gegevens, welke de Commissie hun tijdig deed toekomen, doch van
deze gelegenheid maakten zij betrekkelijk zelden gebruik. In be
ginsel werd hierbij geen onderscheid gemaakt tussen gevestigde en
gehandhaafde pachtverhoudingen en evenmin tussen nieuwe en