372 het formaat als in een ruilverkaveling plaats vinden. Vooral de laatste omstandigheid is oorzaak geweest dat doorberekening van ruilverkavelingskosten soms niet in voldoende mate kon plaats vinden. In de laatste tijd is de algemene pachtprijsspreiding wel belangrijk verbeterd, maar toch nog niet in die mate dat absolute zekerheid omtrent een minimale doorberekening bestaat. De Werkgroep is in meerderheid van mening dat deze zekerheid moet bestaan, wil de verpachter op een verantwoorde wijze zijn stem voor de ruilverkaveling kunnen uitbrengen. Zij meent ook, dat er vóór alles naar zal moeten worden gestreefd de algemene pachtdifferentiatie naar gelang van kwaliteits- en doelmatigheids- verschillen zo groot mogelijk te maken, opdat zo min mogelijk gebruik behoeft te worden gemaakt van speciale toeslagen, die toch altijd een doorbreking betekenen van het op zichzelf juiste beginsel van „gelijke pacht voor gelijk land". Aan de andere kant wil zij dit beginsel ook niet verabsoluteren, temeer omdat zij zich realiseert dat men moeilijk de algemene normen zo zeer op de investeringskosten kan afstemmen, dat voor alle gevallen zeker heid inzake een minimale doorberekening wordt verkregen. Toch heeft de verpachter deze zekerheid nodig en de Werkgroep heeft zich daarom bezonnen op middelen om hem die te verschaffen. Zij vindt dat als zodanig niet in aanmerking komt een extra toeslag geheel buiten de algemene pachtnormen om. Vooreerst zou zij het niet juist achten, dat in dit bepaalde geval de plaatselijke commissie de pachtprijsherziening ter hand zou nemen met voorbijgaan van de in het algemeen hiervoor verantwoordelijke grondkamer. Voorts zou een dergelijke toeslag vaak helemaal niet verantwoord zijn, omdat in vele gevallen de algemene pachtprijsspreiding wel voldoende is voor de doorberekening. Volkomen onnodig zouden dan tussen ruil- verkavelings- en andere gebieden over de gehele linie pacht- prijsverschillen ontstaan, die op geen enkele manier gerecht vaardigd kunnen worden. Dit zijn de redenen waarom de meerderheid van de Werkgroep haar oog heeft laten vallen op een minimale doorberekening binnen het kader van de pachtnormen. Zij heeft gemeend dit minimum te moeten stellen op het rentebestanddeel van de ruilverkavelingsrente, omdat het toch wel in hoge mate onbillijk zou zijn, indien de ver pachter zelfs dit gedeelte van zijn kosten niet door de pachter ver goed zag. Hierbij is dus nog afgezien van de afschrijvingskosten. Wat de uitwerking van het beginsel van de minimum-doorbe rekening in de pachtnormen betreft, valt te denken aan een soortge lijke clausule als thans voor particuliere investeringen is vervat in art. 5 leden 4-6 van het Pachtnormenbesluit 1967. Ook daar wordt voor de bouw en verbouw van bedrijfsgebouwen bij de pachtprijs berekening uitgegaan van de werkelijke investeringskosten, hier zelfs met inbegrip van de afschrijvingskosten, zij het dan dat daar over wel overeenstemming met de pachter moet zijn bereikt. In het onderhavige geval zou de doorberekening weliswaar een gedwongen

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 112