373 karakter kunnen hebben, maar daar staat dan tegenover, dat het ook alleen maar om een zeer redelijk minimum zou gaan. Op deze minimum-doorberekeningsclausule zou alleen een beroep mogen worden gedaan ingeval op basis van de gewone normen de ver hoging na de ruilverkaveling onverhoopt beneden dit minimum mocht blijven. Als het goed is dus bij een optimale algemene pachtdifferentiatie dient zulks slechts bij uitzondering het geval te zijn. Wel kan men zich afvragen of de minimum-doorberekening nog wel nodig is, indien zij zich toch tot uitzonderingen zal moeten be perken, en voorts of zij wel te rijmen valt met het beginsel van art.3 Pachtwet, dat de pachtprijzen in een redelijke verhouding moeten staan tot de bedrijfsuitkomsten bij een behoorlijke bedrijfsvoering. De eerste vraag is eigenlijk in het voorgaande al beantwoord. Immers het doel van de minimum-doorberekening is alleen maar het ver schaffen van zekerheid aan de verpachters, opdat zij bij de stem ming ten naaste bij weten waar zij aan toe zijn. Dat weten zij ook bij de meest ideale algemene pachtdifferentiatie en zelfs bij een algehele globalisering van de pachtnormen niet en vandaar dat hun deze minimumgarantie al vóór de stemming moet worden geboden. Het uitzonderingskarakter van die garantie doet daaraan niets af. Ook op de tweede vraag luidt het antwoord bevestigend, want tegenover het ene genoemde redelijkheidsbeginsel staat in art. 3 Pachtwet het andere, luidende dat bij het vaststellen van de pacht normen de redelijke belangen van de verpachter mede in acht moeten worden genomen. Er moet tussen deze beide redelijkheids beginselen dus een compromis worden gezocht. In de voorgestelde regeling wordt ook dit compromiskarakter voldoende gehonoreerd omdat enerzijds de minimum-doorberekening zeker als een redelijk belang van de verpachter mag gelden, terwijl anderzijds de redelijke verhouding tot de bedrijfsuitkomsten toch niet in het algemeen wordt doorbroken. Dit laatste zou wel het geval zijn bij een extra toeslag buiten de algemene pachtnormen om. Bovendien zou daarvoor een wetswijziging nodig zijn, terwijl in casu met de wijziging ener al gemene maatregel van bestuur kan worden volstaan. Een en ander wil niet zeggen, dat de Werkgroep zich de bezwaren tegen de voorgestelde regeling zou ontveinzen. Als voornaamste wil zij noemen de moeilijkheden i.v.m. de pachtruil en de rente berekening. Wat de eerste betreft bedenke men, dat het nut van de ruilverkaveling voor de verpachter en zijn nieuwe pachter ver schillend kan zijn, zodat het eigenlijk onjuist is de pachter te be lasten naar het nut van de verpachter. De voorgestelde doorbe rekening kan tot gevolg hebben, dat een pachter een nieuwe ver pachter ongaarne zal aanvaarden, wanneer die hoge ruilverkave- lingskosten heeft en juist zeer gaarne, wanneer het omgekeerd ligt. De meerderheid van de Werkgroep meent echter, dat dit bezwaar niet opweegt tegen het onrecht van een onvoldoende doorberekening en dat het dan maar moet worden opgevangen door eventuele ver-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 113