377
gevolge de huidige Ruilverkavelingswet bestaan, ongewijzigd wenst
te handhaven, althans in zoverre zij niet nader aan de orde komen.
Dit geldt speciaal voor het beroep op de rechter tegen de lijst van
rechthebbenden, de schattingen, het plan van toedeling en de lijst
der geldelijke regelingen. Wel zal dit beroep door de instelling van
speciale ruilverkavelingskamers beter tot zijn recht kunnen komen.
Naast de algemene beroepsmogelijkheden worden hierna nog enkele
bijzondere genoemd, waarvan de invoering al dan niet overweging
verdient.
Wat het beroep op de Kroon betreft, daarvoor geldt buiten de
Wet B.A.B. niet zo zeer een algemene mogelijkheid in ruilver
kavelingszaken. Enkele bijzondere mogelijkheden komen nog ter
sprake, doch voorzover dat niet het geval is, dienen ook deze te
worden gehandhaafd. Evenwel met uitzondering van het beroep
ex art. 33 tegen een afwijzing van de aanvraag, omdat dit in de
voorstellen van de Werkgroep uiteraard met de aanvraagprocedure
zelf zou komen te verdwijnen.
Van de eigenlijke beroepsmogelijkheden moeten wel worden
onderscheiden die tot het indienen van bezwaren, hetzij bij G.S. (al
dan niet voorafgaand aan een beroep op de Kroon), hetzij bij de
plaatselijke commissie (al dan niet voorafgaand aan een beroep op
de rechter). Ook deze bezwarenprocedures wenst de Werkgroep
gehandhaafd te zien.
Wel merkt zij dienaangaande nog op, dat de wet steeds spreekt
van bezwaren indienen „binnen" een zekere termijn, gerekend van
af de tervisielegging. Hieruit mag niet worden afgeleid, dat eerder
ingediende bezwaren niet-ontvankelijk zouden zijn en misschien
ware het daarom goed het woordje „uiterlijk" aan de wettelijke
omschrijving van de termijn toe te voegen.
b. Beroep tegen de toewijzing aan openbare lichamen
Tot geheel verschillende voorstellen omtrent dit beroep komt de
Werkgroep, naar gelang de toewijzing aan openbare lichamen al
dan niet op een goedgekeurd bestemmingsplan is gebaseerd. Is dat
niet het geval, dan dient het beroepsrecht niet alleen te worden ge
handhaafd, maar waarschijnlijk zelfs nog wat uitgebreid. Momenteel
bestaat op grond van de tegenstrijdige redactie van de artt. 36,
41 en 45 onzekerheid over de vraag of het beroep toekomt aan alle
rechthebbenden en pachters uit het blok of alleen aan die van de
toe te wijzen gronden. Volgens art. 36 lid 1 kunnen alle belangheb
benden bezwaren indienen, terwijl volgens art. 41 lid 4 een schrifte
lijke mededeling van het standpunt van G.S. inzake die bezwaren
alleen behoeft te geschieden aan hem, die eigenaar is of die op het
onroerend goed een recht van hypotheek of van grondrente heeft.
Deze laatste beperking wekt de indruk, alsof het beroepsrecht van
art. 45 alleen zou toekomen aan de rechthebbenden en de pachters
van de toe te wijzen gronden. Wil men het onderhavige beroeps-