Werkgroep dat het alleen moet open staan voor stemgerechtigde
eigenaren en pachters. Verder dient de vordering tot nietigver
klaring te worden ingesteld voor de ruilverkavelingsrechter. Ten
slotte zou conform de jurisprudentie de vordering moeten worden
ontzegd, indien de onregelmatigheid niet van dien aard was, dat de
ruilverkaveling zonder haar zou zijn afgestemd. De bewijslast kan
volgens de gewone regelen naar billijkheid worden verdeeld.
e. Beroep tegen het proces-verbaal van schattingen
In 1959 heeft de Hoge Raad uitgemaakt, dat tegen het proces
verbaal van classificatie geen beroep mogelijk is 2). Inderdaad past
een volledig beroep tegen zo'n proces-verbaal niet meer in de proce
dure voor de rechter over de schattingsuitkomsten, daar deze im
mers geheel op het proces-verbaal zijn gebaseerd en een wijziging
daarvan ook andere dan de in geding zijnde schattingsuitkomsten
op losse schroeven zou zetten. In feite is een proces-verbaal als het
onderhavige een algemeen bindende regeling, die zich minder voor
beroep dan voor goedkeuring door een hoger orgaan leent. Mis
schien zou daarom de vaststelling van het proces-verbaal in een
nieuwe wet kunnen worden opgedragen aan de provinciale cultuur
technische commissie onder goedkeuring van de centrale commissie.
Intussen is toch een goedkeuring uit haar aard minder geschikt
om als waarborg voor individuele rechtsbescherming te dienen.
Daarom heeft de Werkgroep overwogen of de wetgever toch nog
niet een soort beroep zou moeten openen, maar dan in zeer beperkte
zin, tegen de processen-verbaal der schattingen. Hierbij zou het
dan moeten gaan om een marginale toetsing, waarbij grove on
billijkheden, voortvloeiende uit de toepassing van de richtlijnen
uit het proces-verbaal, zouden worden geweerd. Dat de behoefte
aan een billijkheidsclausule ook in praktijk wel wordt gevoeld,
blijkt uit het feit, dat de C.C.C. soms aan de schatters de bevoegd
heid toekent om van de gegeven instrukties af te wijken, wanneer
strenge toepassing zou leiden tot onbillijkheden. In dat geval mag
volgens Rb. Groningen 2-11-1962, De Pacht 1965, no. 2559 ook de
rechtbank de schattingsuitkomsten aan de billijkheid toetsen.
Men kan zich afvragen, of de rechter deze vrijheid ook zonder een
dergelijke clausule niet heeft, omdat het tenslotte niet de bedoeling
van de stellers der normen kan zijn geweest, dat een strikte toe
passing daarvan tot onbillijkheden zou leiden 3).
Hoe dat zij, opneming van een marginale beroepsmogelijkheid in
de wet zou aan alle onzekerheid en ongelijkheid een einde maken.
Toch heeft de Werkgroep uiteindelijk van een dergelijk voorstel
afgezien uit overweging, dat een uitdrukkelijk in de wet beklem
toonde vrijheid van de rechter om een onbillijkheid te corrigeren
380
9 Rb. 's-Hertogenbosch 17-11-1961, N.J. 1962, no. 308 en Hof 's-Herto-
genbosch 9-6-1964, N.J. 1965, no. 406.
2) H.R. 1-5-1959, N.J. 1959, no. 292, A.B. 1959 blz. 701.
3) Aldus mr. G. E. Mulder, De Pacht 1965, blz. 66-70.