ook in andere richting kan worden gebruikt. Men moet ervoor waken,
dat het bindende karakter van de schattingsnormen niet bij voor
baat twijfelachtig gesteld wordt, omdat de resultaten der schat
tingen dan op losse schroeven komen te staan. Beter ware het dan
nog wettelijk voor te schrijven, dat de processen-verbaal zelf een
billijkheidsclausule als voornoemd moeten bevatten, zodat ook de
schatters daarvan al direct gebruik kunnen maken.
f. Beroep tegen een te hoge schattingswaarde van toe
gedeelde grond
Een dergelijk beroep zou met het voorgaande het marginale
karakter gemeen moeten hebben, maar daarmee houdt de vergelijk
baarheid ook op. Ging het onder e om een toetsingsmogelijkheid
in het kader van het beroep tegen de schattingsuitkomsten, hier
zou het gaan om een correctiemogelijkheid in het kader van het beroep
tegen het plan van toedeling. De kans op onbillijkheden vloeit hier
niet voort uit een te stringent toepassen van in het proces-verbaal
neergelegde schattingsvormen, maar uit een te stringent gebruik van
de eerste schattingswaarde als grondslag voor de toedeling. Deze kans
wordt vergroot door de omstandigheid, dat de eerste schatting pri
mair een schatting is van de inbrengwaarde, waarbij men er maar
van uitgaat, dat zij ook als een billijke grondslag voor de toe
deling kan dienen. Als regel is deze veronderstelling wel juist,
maar er kunnen zich bij uitzondering gevallen voordoen, waarin
het niet redelijk is degene die de grond krijgt toegedeeld, aan de
schattingswaarde gebonden te willen houden. Deze onredelijkheid
vloeit voort uit het feit, dat de reclamant in de schattingsprocedure
zelf tegen de te hoge schattingswaarde praktisch niet kon opkomen,
omdat hij toen nog niet wist en ook niet redelijkerwijs kon verwach
ten, dat de betrokken grond hem zou worden toegedeeld. De in
brenger zal in die procedure hoogstens tegen een te lage schattings
waarde opkomen, terwijl naburige eigenaren ook geen behoefte
aan een bezwaar zullen hebben, als zij de relatief te laag geschatte
eigen grond terug denken te krijgen of in ieder geval niet ver
wachten, dat de te hoog geschatte naburige grond aan hen zal
worden toegedeeld.
In de Zeeuwse herverkaveling hebben zich herhaaldelijk zulke
gevallen voorgedaan. Dit lag overigens mede aan het daar toege
paste verwachtingswaardesysteem alsmede aan het feit dat daar
zoveel kavelwerken waren voorzien, die dan achteraf niet altijd
bleken te kunnen worden uitgevoerd. In de ruilverkaveling is dit
in mindere mate het geval, maar toch wordt ook hier herhaaldelijk
een beroep tegen het plan van toedeling afgewezen op de formele
grond, dat de uitkomsten der eerste schatting nu eenmaal vast staan.
Nu kan men bij evidente onbillijkheden natuurlijk volstaan met een
verwijzing naar de lijst der geldelijke regelingen, maar in Zeeland
werd dit noch door de Herverkavelingscommissie noch door de
38i