i. Beroep tegen de zgn. voorlopige ingebruikgeving
De zgn. voorlopige ingebruikgeving, die vooruitlopend op het plan
van toedeling in werkelijkheid vaak een definitief karakter draagt,
vindt naar het oordeel van de Werkgroep niet alleen onvoldoende
steun in de wet die immers in art. 54 lid 4 slechts van tijdelijke
ingebruikgeving spreekt, doch heeft ook overigens tal van bezwaren.
Verschillende ervan zijn in het voorgaande reeds genoemd, waar
onder landbouwkundige en juridische bezwaren. In landbouw
kundig opzicht is er het bezwaar van j arenlange onzekerheid voor de
boer of hij tenslotte toch nog niet andere grond zal krijgen toege
deeld. Ernstig ook is de scheiding tussen eigendom en gebruik, die
maakt dat men het in of op de gebruikte grond geïnvesteerde zelf
nog niet tot onderpand kan doen strekken van juist in deze jaren
vaak zo dringend noodzakelijke hypothecaire leningen. Vooral bij
boerderijverplaatsing en bedrijfsvergroting kan dit tot moeilijk
heden aanleiding geven, die men slechts met kunstmatige oplos
singen als tijdelijke opstal- en/of erfpachtsrechten kan overwinnen.
Juridisch is vooral de anticiperende werking van de voorlopige
ingebruikgeving op het plan van toedeling bezwaarlijk, omdat
daardoor het beroep tegen dit plan praktisch illusoir gemaakt kan
worden. Na jaren kan de rechter nu eenmaal een feitelijke gebruiks-
toestand niet gemakkelijk meer wijzigen. Wij hebben in 3 onder d
van het vorige hoofdstuk al gezien, dat met de figuur van de voor
lopige ingebruikgeving ook al deze bezwaren kunnen worden uit
gebannen bij de voorgestelde vaststelling van het plan van toedeling
vóór de uitvoering der werken. De voorlopige ingebruikgeving kan
dan plaats maken voor een inbezitstelling bij voorraad.
Voor het geval dat dit voorstel onverhoopt geen ingang mocht
vinden, acht de Werkgroep althans een wettelijke regeling van de
voorlopige ingebruikgeving gewenst. Tot die regeling zou zeker ook
een speciaal beroepsrecht of een speciale mogelijkheid om zich tegen
de ingebruikgeving te verzetten moeten behoren, daar het beroep
tegen het plan van toedeling daarvoor te laat komt, terwijl de enige
waarborg tevoren thans slechts bestaat in het oordeel der centrale
commissie. De Werkgroep meent, dat aan een tussentijdse inscha
keling van de rechter dan ook niet zou zijn te ontkomen. Ook de
uitvoerende instanties hebben aan een vroegtijdige beslissing wel
behoefte; op het ogenblik is er slechts een inter-ambtelijke proce
dure die even goed tijd kost.
De vraag is alleen, welke vorm een dergelijke inschakeling van de
rechter zal moeten aannemen. Men kan hier kiezen tussen een
beroep van de eigenaar of pachter tegen een beschikking tot voor
lopige ingebruikgeving van de plaatselijke commissie en een ver
zoek van die commissie om een rechterlijk bevel tot ontruiming
tegen de eigenaar of pachter. De Werkgroep kiest voor de laatst
genoemde vorm, omdat zij het beste de feitelijke situatie weerspie
gelt. Tenslotte is in de praktijk alleen dwang nodig voor de ont-
3§4