39i laatste ondertekenaars volgens hen juist verzwakt is door onzeker heid omtrent de vraag, of hun handtekening bij een eventuele op legging nog wel nodig zou zijn. Het principiële bezwaar menen de voorstanders te kunnen afzwakken door te wijzen op het feit dat het hier een gesubsidieerde overeenkomst geldt, die duidelijk in het algemeen belang is en ten aanzien waarvan de overheid dan ook geen obstructie en tijdverlies behoeft te dulden. c. Regeling van de pacht De Werkgroep meent, dat aan een regeling van de pacht binnen het kader van een ruilverkavelingsovereenkomst evenzeer behoefte kan bestaan als bij een wettelijke ruilverkaveling. Het is immers volstrekt onaannemelijk, dat de pachters steeds ingevolge art. 34 Pachtwet hetzelfde object kunnen blijven pachten, zij het dan van een andere eigenaar. Toch is dat artikel hier, anders dan bij de wettelijke ruilverkaveling, van toepassing, nu het daarvan afwij kende art. 18 lid 2 van de Ruilverkavelingswet blijkens art. 7 lid 2 niet van overeenkomstige toepassing kan worden verklaard op een ruilverkavelingsovereenkomst. Bovendien sluiten de artt. 56a e.v. Pachtwet in beginsel, anders dan destijds art. 31 W.V.L., de pachter in geval van een ruilverkavelingsovereenkomst, zijnde een over eenkomst tot (meerzijdige) overdracht, niet uit van het voorkeurs recht. Ook moet hij bereid zijn de uitvoering van eventuele werken op het gepachte te gedogen. Zijn medewerking aan de overeenkomst is dus in alle opzichten onmisbaar, al bestaat die tot nu toe niet in mede-ondertekening. In de praktijk laat men het vaak aan de eigenaren over om met hun pachters tot overeenstemming te komen, hoewel ook het omgekeerde i.v.m. het grote belang van de pachters bij de ruilverkavelingsovereenkomst voorkomt. In een nieuwe wet zou ook niet zonder meer kunnen worden voor geschreven, dat de bestaande pachtverhoudingen gehandhaafd blijven, dus dat de pachters de verpachters volgen, want dikwijls valt ook bij de ruilverkavelingsovereenkomst aan een meer of minder veelvuldige pachtruil niet te ontkomen. Dan is het echter wel zaak deze en andere regelingen inzake de pacht tot onderdeel van de ruilverkavelingsovereenkomst te maken, omdat pacht ruil in wezen even goed ruilverkaveling is als eigendomsruil, on verschillig of het daarbij om een vervanging van pachtobjecten, pachtsubjecten of allebeide gaat. Op zijn minst zouden dus de bij zo'n ruil betrokken pachters de ruilverkavelingsovereenkomst mede moeten ondertekenen. Echter ook pachters, te wier aanzien geen pachtruil wordt toegepast, moeten op deze wijze voor hun rechten en belangen kunnen opkomen. De Werkgroep geeft aan een wettelijke eis van mede-ondertekening de voorkeur boven de toekenning van een beroepsrecht aan de pachters, omdat de eerste meer bij het karakter van overeenkomst past. Zij meent dat het voorkeursrecht van de pachter bij de ruilverkavelingsovereenkomst dan zou kunnen vervallen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 131