3- De noodzaak van wettelijke herziening De aan de Werkgroep voorgelegde vraag, of de Ruilverkavelings- wet 1954 wijziging behoeft, kan zij in het licht van het bovenstaande uiteraard slechts bevestigend beantwoorden. Een geheel andere vraag is echter, of deze herziening op korte termijn moet worden gerealiseerd. Het betreft hier een kwestie niet alleen van rechtspolitiek en wetgevingsbeleid, doch ook van landbouwpolitiek en algemeen beleid, die stellig nadere overweging eist. In rechtspolitiek opzicht doet zich de vraag voor, in hoeverre de ontwikkeling van de ruilverkaveling en van de denkbeelden daaromtrent reeds nu voldoende is uitgekristalliseerd om deze in een nieuwe wet gestalte te kunnen geven. Nauw daarop aansluitend is de vraag van wetgevingsbeleid, of het wel verstandig is naast de vele recente wetten op het gebied van de ruimtelijke ordening ook nog eens weer een nieuwe Ruil- verkavelingswet te stellen, voordat de verhouding van die wetten tot de thans bestaande is gestabiliseerd. Zelfs wordt nu en dan aangedrongen op een codificatie van de gehele wetgeving op het grondgebruik, welke uiteraard ook voor het ruilverkavelingsrecht consequenties zou kunnen hebben. Uit een oogpunt van landbouwpolitiek rijst de vraag, of het voor die politiek zo belangrijke structuurbeleid bij een eventuele wette lijke herziening, waarin ook tal van niet-agrarische belangen en belangengroeperingen geducht zullen meespelen, wel voldoende zou blijven verzekerd en gecontinueerd. Tenslotte is daar dan nog de algemene beleidsoverweging, of op den duur wel een speciale Ruilverkavelingswet nodig zal blijven, nu bij sommigen de gedachte leeft aan een algemene landinrich tingswet. Na ampele overweging meent de Werkgroep alle vier boven gestelde vragen bevestigend te mogen beantwoorden. De ontwikke ling der denkbeelden is volgens haar voldoende ver gevorderd om in een nieuwe wet te kunnen worden uitgewerkt. Wat de verhouding tot de ruimtelijke ordeningswetgeving aangaat, deze kan, zoals ook uit haar voorstellen blijkt, bij een vernieuwing van de Ruil verkavelingswet duidelijker worden bepaald dan bij een hand having van de bestaande. Voor codificatie van het grondgebruik- recht zijn vooralsnog de geesten niet rijp, terwijl het bovendien zeer de vraag is, of deze zoveel materiële veranderingen mee zou brengen. Voorts is de noodzaak van continuatie van het agrarische structuurbeleid, ook internationaal gezien, zo evident dat een terugzetten van de klok door de Nederlandse wetgever ten dezen niet wel denkbaar is. Tenslotte wijst de Werkgroep, naar in Hoofd stuk III, 8 zal blijken, de gedachte van een algemene landinrich tingswet, als gegrond op haars inziens foutieve vooronderstellingen, van de hand. Bij dit alles voegen zich nog enkele op zichzelf staande argumenten 273

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 13