278
men kan zich afvragen of dit komt, doordat de ruilverkaveling,
in tegenstelling tot de ruimtelijke ordening, op het provinciale vlak
minder behoefte zou hebben aan coördinatie. Niets is echter minder
waar! Niet alleen worden de uitvoeringsprogramma's per provincie
opgesteld, maar ook worden de planologische grondslagen van de
ruilverkaveling door G.S. vastgesteld, zodat tijdens de voorbereiding
met talrijke organen en diensten in de provincie overleg moet worden
gevoerd en, zo mogelijk, overeenstemming bereikt. Momenteel
wordt dit overleg gevoerd niet in een overkoepelende commissie,
waarin de belangrijkste organen en diensten naast het agrarische
bedrijfsleven vertegenwoordigd zijn, dus op multilaterale basis,
doch als regel in bilaterale gesprekken tussen de Hoofd-Ingenieur-
Directeur (H.I.D.) van de C.D. en telkens één orgaan of dienst.
De Werkgroep meent, dat het de provinciale coördinatie ten
goede zou kunnen komen, indien het overleg zowel over het voor
bereidingsprogramma als over iedere ruilverkaveling afzonderlijk
van begin af aan gevoerd werd in een provinciale cultuurtechnische
commissie (P.C.C.), waarin naar de wijze van de Herverkavelings
commissie Zeeland naast agrarische leden zitting zouden hebben
de H.I.D.'s van de verschillende Rijks- en provinciale diensten,
alsmede enkele leden van Gedeputeerde Staten, liefst met een van
hen als voorzitter. Wat de diensten betreft, zijn hier te noemen de
Rij kslandbouwvoorlich ting, Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat,
Provinciale Waterstaat, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
de Provinciale Planologische Dienst, Cultuur, Recreatie en Maat
schappelijk Werk (C.R.M.) en de Kadastrale Ruilverkavelings-
dienst, terwijl dan de H.I.D. van de Cultuurtechnische Dienst
het secretariaat zou kunnen waarnemen.
Dit laatste levert al een belangrijk verschil in samenstelling met
de Provinciale Planologische Commissie op, terwijl bovendien het
agrarisch element in de P.C.C. veel sterker zou kunnen zijn, bijv.
tenminste 50%. Enkele leden van de Werkgroep zien in dit laatste
zelfs de belangrijkste bestaansreden van een P.C.C., terwijl anderen
juist de nadruk leggen op de verbetering van de provinciale coör
dinatie. Ongeveer hiermee parallel loopt het accentverschil, dat
de eersten een P.C.C. vooral van betekenis achten met het oog op
het cultuurtechnisch beleid, terwijl de laatsten haar taak t.a.v.
het planologisch beleid zeker niet minder gewichtig vinden en voor
een doublure met de P.P.C. in dit opzicht niet vrezen. Zelfs menen
zij, dat ook de inspraak van het provinciaal bestuur op deze wijze
materieel beter tot zijn recht kan komen. De provinciale mede
zeggenschap krijgt dan volgens hen een positiever inhoud dan thans
vaak het geval is, omdat de P.P.C. in dezen noodgedwongen meer
passief is.
Overigens is de Werkgroep het geheel eens over de bevoegdheden,
die de P.C.C. in de onderscheiden fasen van de ruilverkaveling zou
moeten hebben. In de voorbereidingsia.se zou dit uitsluitend een
adviserende bevoegdheid moeten zijn, hetgeen dan meteen een