gemeenschappelijke regeling voor de agrarische en de stedelijke
ruilverkaveling.
Anderzijds is het duidelijk, dat ruilverkaveling voor landbouw
doeleinden onmisbaar is. De landbouw is in ruimtelijk opzicht bij
lange na nog niet klaar met een agrarische bestemming van haar
gronden in de bestemmingsplannen. Binnen die bestemming moet
veelal nog een verkaveling plaats vinden, waarvoor naar wij
zagen nu juist de methode van toedeling volgens inbreng de
meest aangewezene is. Daarom is het ook dwaasheid te stellen dat,
nu deze methode voor niet-agrarische doeleinden minder aange
wezen is, de landbouw daar dan ook maar afstand van moet doen,
omdat een vooropstelling van landbouwbelangen nu eenmaal in
geen enkele procedure meer zou kunnen worden geduld. Men ziet
dan over het hoofd, dat het landbouwbedrijf speciale eisen stelt
aan de verkaveling en dat daarom de landbouw speciale ruimtelijke
voorzieningen nodig heeft, welke andere doeleinden niet of althans
niet in die mate nodig hebben en welke alleen door ruilverkaveling
kunnen worden bewerkstelligd. En ook, dat bij onteigening door
gaans nu juist niet de landbouwbelangen doch andere belangen
worden vooropgesteld. Zodat ieder belang op zijn tijd aan zijn
trekken komt.
De ook in een nieuwe Ruilverkavelingswet onvermijdelijke
vooropstelling der landbouwbelangen behoeft overigens een belang
rijke uitbreiding van de wettelijke doeleinden niet te verhinderen.
In de huidige wet is de doelomschrijving ten onrechte beperkt
gebleven tot de landbouwbelangen: „behartiging van de belangen
van land-, tuin-, bosbouw en veehouderij". Dat is, ook naar het
oordeel van de Werkgroep, in de moderne tijd niet meer houdbaar.
Ook in ons land kunnen namelijk heel goed mede niet-agrarische
belangen door de ruilverkaveling worden gediend, m.n. die welke
met de landbouwbelangen in ruimtelijk opzicht verstrengeld zijn.
Globaal gaat het hier om die belangen welke in de landelijke
gebieden ruimtelijke voorzieningen vergen, zoals verkeer, water
staat, recreatie, landschap en natuurbescherming. Natuurlijk
kunnen deze belangen ook, even goed als woningbouw en industrie
vestiging, gewoon via ruimtelijke ordening en onteigening worden
behartigd. De ruilverkavelingsprocedure heeft echter het voordeel,
dat zij in samenhang met de landbouwbelangen kunnen worden
geregeld. Voor woningbouw en industrievestiging geldt deze nood
zaak veel minder, omdat die doorgaans in gesloten complexen
plaatsvinden, wat men van de andere genoemde belangen veel
minder kan zeggen.
Echter ook deze belangen kunnen in ruilverkavelingsverband
niet volledig met de landbouwbelangen op één lijn worden gesteld.
De reden ligt niet in een geringer gewicht, doch in het feit dat ook
de landelijke niet-agrarische belangen vaak veel meer grond vragen
dan daarvoor wordt ingebracht. De mogelijkheden nu van grond
verwerving zonder inbreng zijn in een ruilverkaveling van nature
291