296 waartoe men met de eenzijdige grondverwerving door de overheid in ruilverkavelingsverband kan gaan, wil men begrip en karakter van de ruilverkaveling niet al te zeer geweld aan doen. Natuurlijk is elk percentage arbitrair, maar een grotere inbreuk op het beginsel van toedeling naar evenredigheid van inbreng lijkt met het behoud daarvan niet te verenigen. Heeft men meer dan 10% van de grond nodig voor algemene doeleinden, dan zal men het meerdere maar moeten aankopen of onteigenen, dan wel het door ruil tegen inbreng toegedeeld zien te krijgen. De vraag rijst, of de 10% berekend moet worden over de waarde dan wel over de oppervlakte van het blok, met uitzondering van de bestaande wegen en waterlopen. Momenteel geschiedt de bere kening van de 5% ex art. 13 over de waarde, maar er zijn twee redenen, waarom men beter de oppervlakte tot maatstaf kan nemen. Vooreerst geldt het hier de agrarische waarde, terwijl die voor niet-agrarische doeleinden irrelevant is. Maar belangrijker is, dat in het beslissende stadium van de voorbereiding der toewijzings plannen de waarde van het blok nog helemaal niet bekend is, daar die pas in de uitvoeringsfase wordt vastgesteld. Meer dan een zeer ruwe benadering van die waarde is dus in de voorbereidingsfase niet mogelijk, terwijl de kadastrale oppervlakte van het blok dan al nauwkeurig bekend is. Vandaar dat de Werkgroep voorstelt het algemene maximum te berekenen over de oppervlakte van het blok, met uitzondering van de bestaande wegen en waterlopen. Voor de geldelijke regeling van de toewijzingen ex artt. 13 en 16 zie men resp. 3 onder e en 4 onder c van dit hoofdstuk. 3. De toewijzing aan openbare lichamen a. De eis van een goedgekeurd bestemmingsplan Deze eis wordt in het tegenwoordige art. 13 niet gesteld, omdat de wetgever in 1954 nog wel ruimte moest laten voor toewijzingen t.b.v. Rijks- en provinciale werken, die niet op basis van een bestemmingsplan worden aangelegd. Sindsdien bestaat er echter een duidelijk streven ook de plannen voor dergelijke werken in een planologische procedure te doen vaststellen. In afwachting van een definitieve regeling daarvan kan, naar het oordeel van de Werkgroep, ten aanzien van de toewijzing voor deze doeleinden met een tijdelijke overgangsregeling worden volstaan. Voor het overige zou de nieuwe Ruilverkavelingswet de eis van een goedgekeurd bestemmingsplan als grondslag voor de toewijzing moeten inhouden. De Werkgroep acht aan deze eis verschillende voordelen verbonden. In de eerste plaats zal door de voorgestelde verruiming van de wettelijke doelomschrijving de thans in art. 13 staande eis van overeenstemming met het door de ruilverkaveling beoogde doel praktisch iedere betekenis als beperking op de toewijzingsmogelijk heid verliezen. In plaats van de eis ener op handen zijnde onteige ning met ongunstige landbouwkundige gevolgen, waar het thans

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 36