298 Zo zullen veelal woningbouw en industrievestiging in gesloten complexen aaneensluitend aan bestaande bebouwing plaats vinden. Toewijzing is dan niet gerechtvaardigd, omdat geen ruimtelijke samenhang met de algemene landbouwbelangen en dus geen goede rechtsgrond voor een algemene aftrek ten laste van het blok aanwezig is. Evenmin is toewijzing dan noodzakelijk, omdat zo'n complex even goed als geheel kan worden aangekocht of onteigend, temeer daar de eigenaren van dergelijke gronden vaak meer belang hebben bij algehele vergoeding in geld dan bij toedeling van ander land. En zelfs is toewijzing doorgaans bij woningbouw en industrie vestiging ook niet praktisch, omdat deze meestal door particulieren met behulp van hypotheek moeten worden gefinancierd, waarvoor vaak een snellere eigendomsverkrijging dan toewijzing nodig is. In de praktijk gebeurt het tegenwoordig dan ook vrijwel nooit, dat gronden voor de onderhavige doeleinden in ruilverkavelings- verband worden toegewezen. In alle opzichten anders staat het met de belangen van verkeer, waterstaat, recreatie, natuur- en landschapsbescherming. Deze hangen meestal in ruimtelijk opzicht wel degelijk met de algemene land bouwbelangen samen, zodat de rechtsgrond voor een algemene aftrek aanwezig is. Aankoop of onteigening is voor kleinere perceels gedeelten minder doelmatig, omdat enerzijds de niet-agrarische meerwaarde lager is en anderzijds de snij- en omrijschade hoger. En de eigendomsverkrijging door toewijzing werkt voor deze doeleinden snel genoeg, omdat de nodige werken hier door de over heid zelf worden gefinancierd. Het zijn in de praktijk dan ook deze bestemmingen, waarvoor de toewijzing aan openbare lichamen plaats vindt. Daarom zou de meerderheid van de Werkgroep inderdaad de toewijzingsmogelijkheid tot die bestemmingen willen beperken, althans de (aaneengesloten) bebouwing als bestemming van art. 13-kavels willen uitsluiten. Daartegenover stelt de minderheiddat openbare lichamen bij uitzondering ook belang zouden kunnen hebben bij een toewijzing voor andere bestemmingen, incl. die van bebouwing. Bovendien meent zij, dat de eis van een goedgekeurd bestemmingsplan op zichzelf reeds een voldoende beperking van de toewijzingsmogelijk heid oplevert, zodat een nadere beperking t.a.v. de aard der bestem mingen haar overbodig voorkomt. c. De eis van zo nauwkeurig mogelijk aangeven op de kaart Anders dan de beide vorengenoemde wordt deze eis reeds thans in de wet gesteld en wel in art. 34 lid 1 onder 3° juncto lid 2 onder C. Behalve met het beroepsrecht ex art. 45 hangt die eis echter wel ten nauwste met de voorgaande samen, daar men om na te gaan of de betrokken bestemming reeds in een goedgekeurd bestemmings plan is vastgelegd, ten naaste bij zal moeten weten om welke gronden het gaat.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 38