3°5 en waterlopen voortaan in haar gedachtengang is, onvermijdelijk zijn. Zij zou die wijzigingsmogelijkheid echter tot het uiterste willen beperken, omdat het gevaar van onnodige vertragingen in de administratieve procedure levensgroot is. Zelfs heeft zij overwogen of de wijzigingsmogelijkheid niet aan een wettelijke termijn moet worden gebonden. Uiteindelijk heeft zij hier slechts vanaf gezien om de praktische reden, dat zo'n termijn te zeer zou afhangen van de omvang der ruilverkaveling om hem wettelijk te kunnen fixeren. Om die reden heeft de Werkgroep volstaan met wettelijke beperkingen t.a.v. de wijzigingsvoorstellen en t.a.v. de wij zigingsgronden Wijzigingsvoorstellen moeten volgens haar alleen kunnen worden gedaan door de plaatselijke commissie zelf onder goedkeuring van de P.C.C., terwijl G.S. slechts het besluit tot wijziging horen te nemen. Op die manier kunnen de uitvoerende instanties zelf beoordelen of zich wij zigingsgronden voordoen en kan de uitvoering in principe niet worden tegengehouden door allerlei omstandigheden van buiten. Het kan immers zijn, dat de ruilverkaveling al een stadium heeft bereikt, waarin voortzetting de enige mogelijkheid is. De „wachttijd" in een ruilverkaveling is beperkt en daar dienen andere instanties het nodige begrip voor te hebben. Wij zigingsgronden zouden volgens de Werkgroep krachtens de wet uitsluitend moeten zijn a) een noodzakelijkheid in verband met de uitvoering van openbare werken buiten ruilverkavelingsverband op grond van de Titels Ila en IV van de Onteigeningswet; en b) een noodzakelijkheid in verband met de uitvoering van de ruilverkaveling zelf. Er kan dus sprake zijn van een externe en van een interne noodzaak tot wijziging. De externe noodzaak om het vastgestelde plan van wegen en waterlopen te wijzigen mag maar niet bestaan in een of ander vaag planologisch voorstel, doch uitsluitend in een reeds op handen zijnde uitvoering van openbare werken buiten ruil verkavelingsverband met bijbehorende onteigening. En de interne noodzaak moet al even zeer direct uit de uitvoeringssfeer stammen, bijv. uit de problemen die rijzen bij de onderlinge afstemming van wegen en waterlopen enerzijds en toedeling anderzijds. Kortom, van een planologische heroriëntatie mag t.o.v. het plan van wegen en waterlopen na de stemming geen sprake meer zijn. Denkbaar zou tenslotte nog zijn, dat de Kroon het plan na de stemming nog kan wijzigen naar aanleiding van een ingesteld beroep. Aangezien de beslissingen van de Kroon namelijk nogal eens op zich laten wachten en met de stemming niet al te lang kan worden gewacht, zou zij onder dat voorbehoud moeten kunnen plaatsvinden. Aan de zuiverheid van de stemming doet déze wijzigingsmogelijkheid zeker niet af. Tot zover de wijzigingsmogelijkheid, die logisch en chronologisch

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 45