vaststellende instantie zelf en niet langer op voorstel van centrale
en plaatselijke commissie. Deze commissies zijn niet de aangewezen
instanties om over waterstaatszaken, die niet zozeer de landbouw
raken, voorstellen te doen. Waar mogelijk dient de provinciale
autonomie op het gebied van de waterstaat door de Ruilverkave-
lingswet te worden geëerbiedigd. Wel dient daarin bepaald te
worden, dat G.S. verplicht zijn de plaatselijke commissie over het
toewijzingsbesluit te horen. Dit laatste o.a. met het oog op de
kaartering van de eigendomsgrenzen, die uiteraard met het plan
van toedeling moeten kloppen.
Over het tijdstip van het toewijzingsbesluit bepaalt de tegen
woordige wet niet veel. Slechts worden in art. 80 tijdelijk eigendom,
beheer en onderhoud aan de provincie toegekend voor het geval
het toewijzingsbesluit niet vóór of gelijktijdig met het vaststellings
besluit resp. de gereedkoming en goedkeuring der werken is geno
men. Weliswaar is deze sanctie theoretisch voldoende, doch in
de praktijk niet, omdat G.S. met de vaststelling van het plan van
wegen en waterlopen veelal wachten tot zij omtrent de toewijzing
een besluit kunnen nemen. Het lijkt de Werkgroep daarom toch
beter een uitdrukkelijke verplichting omtrent het tijdig nemen
van het toewijzingsbesluit in de wet op te nemen. Overigens wil
zij daarbij onderscheid maken tussen de toewijzing van eigendom
enerzijds en die van beheer en onderhoud anderzijds, omdat de
tijdstippen van eigendomsovergang resp. overgang van beheer
en onderhoud niet noodzakelijkerwijs dezelfde behoeven te zijn.
Momenteel bestaat onzekerheid over het tijdstip van eigendoms
overgang, doordat art. 80 lid 4 ook een overschrijving in de openbare
registers voorschrijft van „het in het eerste lid bedoelde besluit".
Uit de wet kan niet anders worden opgemaakt dan dat hier het
toewijzingsbesluit is bedoeld. Toch zou overschrijving van het
vaststellingsbesluit ex art. 79 lid 4 meer zin hebben gehad, omdat
m.i.v. de datum daarvan de eigendom geacht wordt toe te komen
aan de provincie, zolang het toewijzingsbesluit niet is genomen.
Overschrijving van dit laatste besluit nu heeft géén zin, tenzij men
zoals sommigen aanneemt, dat de eigendom van wegen en
waterlopen inderdaad reeds overgaat op het tijdstip van die over
schrijving en dus niet pas bij de overschrijving der toedelingsakte.
In die akte moeten echter, blijkens art. 95, toch weer de wegen
en waterlopen worden opgenomen, zodat anderen menen dat de
eigendom daarvan gelijktijdig met die van het hele blok wordt
verkregen. Voor de toekomst acht de Werkgroep in ieder geval
een duidelijke standpuntbepaling door de wetgever noodzakelijk
en geeft zij zelf de voorkeur aan een overgang gelijktijdig met het
intreden van de gehele nieuwe rechtstoestand, dus bij de over
schrijving van de akte van toedeling. In feite is immers de vraag
wanneer de eigendom van wegen en waterlopen overgaat, niet zo
belangrijk, als de openbaarheid en het beheer maar tijdig zijn
geregeld.
3ii