313 lopen impliceert, dat de normale bevoegdheden van de vroegere beheerder daardoor in het gedrang geraken. Aan de andere kant echter is toch ook de plaatselijke commissie tijdens de uitvoering niet in de volle zin beheerder, omdat zij daarvoor nu juist weer de normale bevoegdheden mist. Het gevolg is soms uitblijven van een eventueel noodzakelijke aanwijzing tot B-weg en daardoor te zwaar verkeer, geen schouw op de waterleidingen en vaak matig onderhoud; ook ontbreekt het toezicht van een beheerder op het plaatsen van beplanting, palen, hekken e.d. en het leggen van leidingen langs wegen en waterlopen. Wat nu bestaande wegen en waterlopen betreft, zou men natuurlijk kunnen trachten de verhouding tussen de blijvende beheersplicht van de vroegere beheerder en de tijdelijke bevoegdheid van de plaatselijke commissie nader wettelijk te regelen. Dit is echter uitermate moeilijk, omdat teveel van overleg tussen beide instanties zou afhangen. Óm dat probleem te omzeilen kan men ofwel de vroegere beheerder met de uitvoering belasten öf aan de plaatselijke commissie tijdelijk het volledige beheer opdragen. De eerste mogelijkheid kent de wet thans reeds in art. 54 lid 2. De tweede behoort volgens de Werkgroep in de nieuwe wet te worden neer gelegd en wel ongeveer met de volgende bewoordingen: „Eveneens tot de datum van goedkeuring, maar dan gerekend van het in uitvoering nemen van de werken af, komt aan de plaatselijke commissie het tijdelijk beheer en onderhoud van bestaande te verbeteren wegen en waterlopen. Aan de oorspronkelijke beheerder moeten per object worden medegedeeld de tijdstippen van in uitvoering nemen en van goedkeuring der werken, alsmede beheers- daden die geen verband houden met de verbetering". Dat „eveneens" slaat dan terug op de zinsnede die de Werkgroep voor het tijdelijk beheer van nieuwe wegen en waterlopen voorstelt: „Tot de datum van goedkeuring berust het tijdelijk beheer en onderhoud van nieuwe wegen en waterlopen bij de plaatselijke commissie". Beide bepalingen behoren echter te gelden onverminderd het bepaalde in art. 54 lid 2, waar immers ook aan een toekomstige beheerder de uitvoering van werken kan worden opgedragen. In het laatste geval is het beter deze ook alvast met het tijdelijk beheer te belasten, terwijl in geval van verbeteringswerken uit te voeren door de beheerder zelfs helemaal geen behoefte aan een nadere regeling bestaat. Over het tijdelijk beheer na de uitvoering der werken hebben wij hierboven onder d al gesproken. Van het goedkeuringsbesluit af dient de provincie tijdelijk met het beheer en onderhoud belast te zijn, indien G.S. in strijd met hun in de wet op te nemen verplichting niet tevoren het besluit tot toewijzing hebben genomen. Wat de wet min of meer impliciet in art. 80 lid 2 over de goed keuring van de werken bepaalt, nl. dat deze door de centrale commissie worden goedgekeurd, is ook ten enen male onjuist en onvoldoende. Men weet niet, wat men zich moet voorstellen bij

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 53