3°- de ruil van door Staatsbosbeheer ingebrachte agrarische
grond tegen niet-agrarische grond (na verruiming van de
artt. 9 en 14)
4°. het gebruik van S.B.L.-grond (na afweging tegen alle andere
daarbij betrokken belangen).
Bij de toepassing van art. 13 wil de Werkgroep ook hier vasthouden
aan de eis van zo groot mogelijke nauwkeurigheid bij de weergave
op de kaart, al zal deze eis juist t.a.v. het landschapsplan wel enige
speling laten, omdat dit plan pas in samenhang met de toedeling
kan worden afgerond. Overigens kan men voor die afronding
waarschijnlijk meestal wel volstaan met het gebruik van S.B.L.-
grond en van door ruil verkregen grond.
d. De bescherming na ruilverkaveling
Veel rekenschap heeft de Werkgroep zich gegeven van de pro
blematiek, die verband houdt met de behoefte aan bescherming
van natuur en landschap na de uitvoering van een ruilverkaveling.
Het bestaan van die behoefte is evident. Men is niet klaar met het
ontwerpen en uitvoeren van een fraai landschapsplan, wanneer
de kans bestaat dat na de ruilverkaveling de resultaten daarvan
geheel of gedeeltelijk worden weggevaagd, hetzij door daaiop
gerichte handelingen, hetzij door gebrek aan onderhoud. En die
kans is des te gereder, nu de ruilverkaveling a.h.w. de geesten
rijp maakt voor het streven naar een steeds economischer gebruik
van de grond.
De Werkgroep heeft twee wijzen van bescherming overwogen,
een positieve en een negatieve. De negatieve beschermingswij ze
zou bestaan in het scheppen en handhaven van verbodsbepalingen
op grond van de Boswet (kapverboden) en van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening (bestemmings- en gebruiksvoorschriften).
Met laatstgenoemde wet wil de Werkgroep een belangrijke verbin
ding leggen door het opnemen van een bepaling hetzij in die wet
zelf hetzij in de Ruilverkavelingswet, dat het landschapsplan op
gelijke wijze als een streekplan rechtstreeks tot grondslag zal
kunnen strekken voor aanwijzingen van G.S. tot wijziging van
bestemmingsplannen. Volgens dit voorstel zullen G.S. dus enkel
op grond van het landschapsplan met vermijding van de streek
planprocedure bindende aanwijzingen kunnen (niet moeten)
geven aan de gemeentebesturen hun bestemmingsplannen zodanig
aan te passen dat de daarvoor in aanmerking komende gehand
haafde of nieuwe beplantingen en gespaarde natuurterreinen onder
de bescherming van bestemmings- en gebruiksvoorschriften komen
te vallen.
De positieve beschermingswij ze zou bestaan in een regeling van
het landschappelijk beheer, ook los van de eigendom. De enige
wet die een dergelijke regeling inhoudt, is de nieuwe Natuur
beschermingswet, doch deze is blijkens haar zware procedure alleen
bedoeld voor grotere objecten dan verspreide plantstroken e.d.
318