nadelen, aan de uitvoerder van het werk oplegt. In ons land evenwel wordt tussen stemrecht en kostenverdeling terecht een zo nauw verband gelegd, dat men zich een ontneming van dit recht in een concreet geval praktisch alleen kan voorstellen, wanneer de overheid de ruilverkavelingskosten (nagenoeg) geheel voor haar rekening zou nemen. En dit zou weer alleen denkbaar zijn in gevallen waarin de verkavelingstoestand vóór de uitvoering van het werk goed was, zodat dit werk de enige aanleiding tot de ruil verkaveling vormde. Inderdaad ware voor dergelijke gevallen de mogelijkheid tot oplegging van een kosteloze ruilverkaveling, zonder voorafgaande stemming, te overwegen. Men mag aannemen dat het element van kosteloosheid een voldoende restrictieve invloed zal hebben op de blokgrootte, zodat deze aanpassingsverkaveling niet tot een gewone ruilverkaveling gaat uitdijen. Een extra motief voor de kosteloosheid kan zijn de versnelling van de procedure door het achterwege laten van de stemming, terwijl dit laatste op zijn beurt extra wordt gemotiveerd door het feit dat oudere boeren misschien zouden tegenstemmen, omdat een uitkering in geld voor hen vaak meer betekent dan een betere verkaveling. Die laatste beide motieven zijn echter toch niet voldoende om het zonder stemming opleggen van een kosteloze ruilverkaveling ook te rechtvaardigen in gevallen waarin de verkavelingstoestand al vóór de uitvoering van de openbare werken minder goed of slecht was. De snelheid van de procedure kan geen reden zijn de eigenaren niet voor de meerwaarde, die de ruilverkaveling voor hen medebrengt, te laten betalen. Aan de andere kant is de moge lijkheid van schadebeperking ook geen reden hun tevens die meer waarde zonder meer op te dringen. Voor deze gevallen lijkt dan ook de in art. 44 omschreven mogelijkheid van oplegging na af stemming vooralsnog voldoende. Ad 3: De mogelijkheid, dat een ruilverkaveling in de plaats treedt van een onteigening, kent onze wet thans reeds dankzij het instituut van de toewijzing aan openbare lichamen, een instituut dat ook in Duitsland, Frankrijk en Zwitserland bestaat. Verschillen met de wettelijke regelingen in die landen zijn slechts, dat de eerste twee het stemrecht niet kennen, terwijl de Zwitserse wet een oplegging na afstemming zonder meer mogelijk maakt; voorts dat alleen Frankrijk het aftrekpercentage voor de onderhavige doeleinden aan een maximum bindt; en tenslotte dat Frankrijk en Zwitserland het principe van de kosteloze ruilverkaveling in goed verkavelde gebieden uitdrukkelijk in de wet hebben vastgelegd. De vraag is dus alleen, of deze afwijkende wettelijke regelingen voor ons land navolging verdienen. Wat het stemrecht betreft, meent de Werkgroep dat dit bij toepassing van art. 13 in ieder geval moet worden gehandhaafd, zelfs al zou de ruilverkaveling kosteloos zijn, omdat de algemene aftrek alle eigenaren en pachters regardeert. De compensatie- 322

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 62