ruilverkaveling heeft nu eenmaal een soortgelijke werking als de
compensatie-onteigening en waar de laatste door onze wetgever
niet is geaccepteerd, lijkt het stemrecht bij de eerste een nood
zakelijke waarborg, dat niet teveel eigenaren die met de uitvoering
van het werk niets te maken hebben, daarvoor tegen hun wil
grond zouden moeten afstaan.
Ook wil de Werkgroep bij de uitvoering van openbare werken
onverkort vasthouden aan het door haar op 10% bepaalde maximum
percentage voor toewijzing aan openbare lichamen en aftrek voor
wegen en waterlopen tezamen. Per slot van rekening verdraagt dit
percentage zich nog maar net met het ruilverkavelingskarakter,
terwijl het ook voor het onderhavige doel ruimschoots voldoende
perspectief biedt.
Wel kan de Werkgroep ervoor voelen, dat de mogelijkheid van
een kosteloze ruilverkaveling in goed verkavelde gebieden ook voor dit
geval uitdrukkelijk in de wet wordt opgenomen, maar dan mèt
behoud van het stemrecht om de zoeven genoemde reden. Dit zou
dus betekenen, dat voor de mogelijkheid van kosteloosheid slechts
één vereiste zou gelden, nl. tevoren een goede verkaveling, en voor
de mogelijkheid van oplegging zonder stemming twee vereisten,
nl. geen kosten èn geen toewijzing aan openbare lichamen.
7. De verkaveling in urbane gebieden
In de Tweede nota over de ruimtelijke ordening in Nederland
worden de landelijke gebieden hoofdzakelijk onderscheiden in
overwegend agrarische gebieden (centrale open ruimte en landbouw
gebieden van overwegend grote schaal buiten de directe invloeds
sfeer van stad en recreatie), gemengd agrarisch-recreatieve gebieden
(park- en watersportgebieden, coulissenlandschappen) en over
wegend niet-agrarische gebieden (bufferzones en landelijke gebieden
tussen stadsgewesten). In de nota wordt voor de inrichting van
overwegend agrarische en gemengde gebieden de ruilverkaveling
als voornaamste middel aanbevolen, terwijl voor de overwegend
niet-agrarische of urbane gebieden onderscheid wordt gemaakt,
al naar gelang het gaat om een reconstructie, waarbij de goede
inrichting van het stadsgewest domineert, dan wel om een agrarische
reconstructie. M.b.t. de eerstgenoemde reconstructie wordt de vraag
gesteld of daarvoor geen nieuwe wettelijke instrumenten ter be
schikking dienen te komen, terwijl voor de laatstgenoemde uiteraard
wel weer de ruilverkaveling als het normale instrument wordt
aangewezen.
De Werkgroep kan zich met deze wijze van benadering verenigen.
Wel kan men zich ook t.a.v. de gemengd agrarisch-recreatieve
gebieden op het eerste gezicht afvragen, of daar eigenlijk nog wel
plaats is voor een ruilverkaveling met overwegend agrarisch
karakter, althans met een primair agrarische doelstelling, zoals
door de Werkgroep ter regeling in een nieuwe Ruilverkavelingswet
wordt aanbevolen. Men bedenke dan echter, dat in het gehele
323