339
argument aan de kracht van de bovenstaande toch in het geheel
niets af.
b. Bezwaren tegen de bestaande stemmingsprocedure
Haar pleidooi voor de handhaving van het stemrecht betekent
allerminst, dat de Werkgroep geen oog zou hebben voor de bezwaren
tegen de bestaande stemmingsprocedure. Eén van de drie meest
gehoorde bezwaren acht zij echter nauwelijks een bespreking waard.
Dat is namelijk de mogelijkheid van onjuistheden in de lijst van
stemgerechtigden, hoofdzakelijk doordat nog niet alle verervingen in
de kadastrale legger zijn verwerkt. Vooreerst is het aantal onjuiste
tenaamstellingen in verhouding tot het totaal meestal uiterst
gering, zodat het bezwaar nogal gezocht voorkomt. Verder hebben
de erven doorgaans gelegenheid genoeg de onjuistheid tijdig te
doen redresseren via wijziging van de legger. Zelfs heeft de wetgever
in 1954 een mogelijkheid geschapen om ook zonder een dergelijke
wijziging enkel op grond van een notariële verklaring van erfrecht
aan de stemming te mogen deelnemen. Tenslotte pleit dit bezwaar
hoogstens voor een verbetering van het kadaster en zeker niet tegen
het principe van de besluitvorming door stemming.
Dat laatste geldt overigens tevens voor de beide andere bezwaren,
hoe zeer die ook van groter gewicht zijn dan het evengenoemde.
Gedoeld wordt op de onder c te bespreken regeling, dat wegblijvers
geacht worden voorgestemd te hebben, en op het feit dat aan de
stemming ook wordt deelgenomen door zeer kleine eigenaren, die als
zodanig geen enkel belang bij de ruilverkaveling hebben. Bij alle
verschil in appreciatie van de wegblijvers-regeling is de Werkgroep
eenstemmig van oordeel dat het laatstgenoemde bezwaar, hoewel
minder in de publiciteit gekomen, in feite zowel principieel als
praktisch van veel ernstiger aard is.
Principieel is de stemming bij ruilverkaveling immers gebaseerd
op het belang der stemgerechtigden, terwijl dit belang zelfs de
enige rechtvaardiging voor de deelname aan de stemming vormt.
Wanneer het dan ook, zoals bij de zeer kleine eigenaren, zo goed als
geheel ontbreekt, is het welhaast ondemocratisch hen toch in het
bezit van stemrecht te laten, zulks temeer omdat zij ook niet in de
naar profijt omgeslagen kosten delen. Daar komt dan nog bij, dat
juist het gemis aan belang vele kleine grondbezitters van de stem
ming doet wegblijven, zodat het ene bezwaar het andere versterkt.
Praktisch neemt het probleem van de miniatuurpercelen vaak
een enorme omvang aan. Het is de Werkgroep in verschillende ge
vallen gebleken, dat het aantal eigenaren met een eigendom van
25 are of minder omstreeks de helft van het aantal stemgerechtigden
bedroeg, waartegenover hun gezamenlijke eigendom slechts 1 a 2%
van de totale oppervlakte uitmaakte 1). Meestal zullen de zeer kleine
b Als voorbeelden worden hier slechts een viertal ruilverkavelingen