34§
men partijen altijd nog gelegenheid geven om vóór de sluiting van
de registratieperiode eigener beweging tot schriftelijke vastlegging
en inzending ter goedkeuring over te gaan. Deze gelegenheid is des
te groter, wanneer conform het voorstel van de Werkgroep 3
onder e van het vorige hoofdstuk) reeds vóór de stemming met de
pachtregistratie wordt begonnen, omdat dan daarna alsnog na een
inmiddels plaats gehad hebbende vastlegging en goedkeuring
registratie kan geschieden.
Verschil van mening bestond in de Werkgroep over de vraag, wat
het rechtsgevolg van bovengenoemde beperking voor niet-geregis
treerde pacht moet zijn. Momenteel behelst de wet geen regeling van
dit rechtsgevolg, terwijl in de jurisprudentie wel eens is uitgegaan
van het tenietgaan van niet-geregistreerde pacht, waar de plaatse
lijke commissie geen rekening mee hield 1). De meerderheid voelt
voor opneming in de wet van een bepaling, krachtens welke met
niet-geregistreerde pachtovereenkomsten weliswaar bij de toedeling
geen rekening mag worden gehouden 2), doch krachtens welke zij
wel hun geldigheid behouden ook na overschrijving van de akte van
toedeling. Zij meent, dat het geheel in de lijn van de Pachtwet
ligt de mondelinge pacht haar geldigheid te doen behouden. Even
tueel kan dan de verpachter ingevolge art. 22 Pachtwet tot schade
vergoeding worden veroordeeld, indien het pachtobject aan een
ander wordt toegedeeld en de verpachter geen ander object ter
compensatie aanbiedt. Eén lid is echter van oordeel, dat in de ruil
verkaveling niet-geregistreerde pachtovereenkomsten teniet moeten
gaan. Hij acht het standpunt van de meerderheid in dezen niet
consequent.
De beperking van de registratiemogelijkheid tot schriftelijke en
goedgekeurde pacht maakt een ingrijpende wijziging van de artt.
19-21 noodzakelijk, waarbij men zich ook de vraag kan stellen, of
aan de bezwarenprocedure van de beide laatstgenoemde artikelen
dan nog wel behoefte bestaat, nu over bestaan en inhoud van
schriftelijke en goedgekeurde overeenkomsten tussen partijen
zelden geschillen voorkomen. Zelfs heeft de Werkgroep zich af
gevraagd, of inzending van pachtovereenkomsten door partijen
dan nog wel de enig juiste registratiemethode is en of wellicht niet
met een ambtelijke registratie van de grondkamergegevens door de
landmeters kan worden begonnen. Weliswaar is de administratie
bij de grondkamers gebaseerd op de namen van de verpachters en
niet van de pachters, doch vergelijking van grondkamergegevens
1) Zie o.m. C.G. 2-2-1943, N.J. 1943. no. 310 en 10-2-1947, N.J. 1947.
no. 547.
2) Thans zijn de meningen hierover verdeeld. Zie aan de ene kant Hou-
wing, Commentaar Ruilverkavelingswet no. 221, Hof Arnhem 11-11-1963,
P. 1964, no. 2449 en Rechtbank Arnhem 16-6-1966, P. 1967, no. 2718 (wel
bevoegdheid tot rekening houden met niet-geregistreerde pacht) en aan de
andere kant De Haan, T.v.K. en L. 1964, blz. 120/1 en Rechtbank Assen
22-3-1966, P. 1967, no. 2717 (geen bevoegdheid daartoe).