rapport dan wel mede in een ontwerp voor een nieuwe Ruilver-
kavelingswet. Uiteindelijk heeft zij voor de eerstgenoemde vorm
gekozen, omdat een principiële bezinning op de grondslagen van
het ruilverkavelingsrecht haar vooralsnog belangrijker leek dan
een uitwerking in juridisch-technische details, die gemakkelijk
de aandacht van de hoofdzaken zouden afleiden.
Het spreekt van zelf, dat de inhoud van het rapport geheel voor
verantwoording komt van de Werkgroep en niet van de drie vereni
gingen die haar hebben ingesteld. Wel zullen deze een gezamenlijke
bijeenkomst wijden aan de bespreking van het rapport en wel op
15 november 1968. Naast de volledige publikatie in het Tijdschrift
voor Kadaster en Landmeetkunde vindt een gedeeltelijke publikatie
plaats in het maandblad De Pacht, waarin alleen de overigens
nog vrij uitgebreide conclusies en aanbevelingen worden opge
nomen. Het rapport is ter kennisneming toegezonden aan de
Ministers van Landbouw en Justitie, de voorzitters van de beide
Kamers der Staten-Generaal, de Commissie voor de Landbouw van
de Tweede Kamer, de fractievoorzitters van de Tweede Kamer,
alsmede de Centrale Cultuurtechnische Commissie.
Tenslotte wordt hier nog meegedeeld, dat de Werkgroep heeft
afgezien van een uitvoerige litteratuurvermelding, waar deze in
rapporten als de onderhavige niet gebruikelijk is. Slechts daar
waar de vermelding van de auteur ener beschouwing redelijkerwijs
niet gemist kon worden, is deze in tekst of voetnoot opgenomen.
2. Algemene opmerkingen over de inhoud van het rapport
Als algemene gezichtspunten vallen omtrent de inhoud van het
rapport te vermelden: 1. de vooropstelling van het agrarisch belang,
2. de coördinatie van de ruilverkaveling met de ruimtelijke ordening,
3. een versnelling van de procedure, 4. het streven naar een grotere
mate van rechtszekerheid, 5. een verder gaande democratisering,
6. een vereenvoudiging van de administratieve afwikkeling en
7. een betere afstemming op de praktijk. Zonder naar volledigheid
te streven zullen deze punten hieronder even nader worden aan
geduid.
Omtrent de eerste beide punten kunnen wij hier kort zijn, omdat
deze in Hoofdstuk III afzonderlijk en uitvoerig aan de orde komen.
De vooropstelling van het agrarisch belang is voor de Werkgroep
geen politiek a priori geweest, doch veeleer een logisch uitvloeisel
van twee vaststaande feiten. In de eerste plaats gold dit de omstan
digheid, dat de landbouw tot nu toe de enige vorm van grond
gebruik is, welke bij haar ruimtelijke herindeling volledig voldoet
aan het voornaamste beginsel van de ruilverkaveling: de toedeling
van grond in principe slechts naar evenredigheid van inbreng.
In 2 onder a en b van genoemd hoofdstuk zal worden uiteengezet
enerzijds dat het begrip ruilverkaveling met de instandhouding
van dit beginsel staat en valt, en anderzijds dat de landbouw het
zonder deszelfs toepassing niet kan stellen. Als tweede vaststaand
270