35o feit, dat de Werkgroep de mogelijkheid van niet-agrarische grond ruil belangrijk wil verruimen, kan de vraag rijzen of deze wettelijke voorschriften dan gehandhaafd kunnen blijven. De Werkgroep meent van wel, niet alleen omdat deze ruil zich vaak tot uitzonde ringsgevallen zal blijven beperken, maar ook omdat bij een ruil van agrarische tegen niet-agrarische grond meestal de niet-agrarische meerwaarde in geld zal worden verrekend, zodat deze dan toch afzonderlijk moet worden vastgesteld. Slechts bij een ruil van de ene niet-agrarische grond tegen de andere zou dit anders kunnen zijn, maar een dergelijke ruil zal zich in het verband van onze primair agrarische ruilverkaveling zelden voordoen. Men kan dus zeggen, dat het blijft gaan om de agrarische ruilwaarde. Wel zal het goed zijn in de wet met zoveel woorden te bepalen, dat de agrarische ruilwaarde als grondslag voor de toedeling wordt vastgesteld met inachtneming van de factoren, die deze waarde beïnvloeden. In de Memorie van Toelichting ware dan nader te ver melden, welke factoren wel en welke niet de ruilwaarde bepalen. Tot die factoren behoren niet de verkaveling en geografische ligging (subjectieve factoren), omdat die door de ruilverkaveling ingrijpend worden gewijzigd. T.a.v. andere factoren (objectieve), die door de ruilverkaveling worden beïnvloed, zoals de ontsluiting en water beheersing, dient aan het proces-verbaal van schatting te worden overgelaten, op welke wijze daarmede rekening wordt gehouden. Dit laatste betekent, dat de wet opnieuw niet zal inhouden, welk schattingssysteem men bij de bepaling van de agrarische ruilwaarde dient te volgen. In de wet zal dus geen keuze behoeven te worden gedaan tussen een schatting in bedragen en een schatting in punten, en evenmin tussen een schatting van de ruilverkavelingsver- wachtingswaarde en een schatting van de huidige waarde. Wel is het de Werkgroep opgevallen, dat in de tegenwoordige Leidraad, waar laatstgenoemde keuzemogelijkheid ook wordt opengehouden, teveel de indruk wordt gewekt, alsof een schatting van de huidige waarde louter aan de hand van het bodemprofiel mogelijk ware. Men moet namelijk wel uitgaan van een bepaalde toestand van waterbeheersing, hetzij de optimale (maar dan krijgt men dus de verwachtingswaarde), hetzij een andere. b. De vaststelling van de verrekeningswaarden In het verleden heeft de wetgever m.b.t. de vaststelling der ver rekeningswaarden in hoofdzaak drie fouten gemaakt. De eerste be staat hierin, dat de wet in de artt. n juncto 10 en 57 de verrekenings- waarde teveel gelijk stelt aan de ruilwaarde. Zulks terwijl de ruilwaar de, naar wij gezien hebben, slechts een verhoudingwaarde is en geen absolute waarde, gelijk de verrekeningswaarde verondersteld wordt te zijn. Bijgevolg is het geheel niet zeker, dat het verschil in waarde ten gevolge van de toepassing van het vierde lid van artikel 10 gelijk is aan de werkelijke waarde van de over- of onderbedeling,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 90