35i
gelijk art. n lid 2 ten onrechte veronderstelt. Evenmin is het
zeker, dat het verschil tussen de waarde, bedoeld in art. 57 eerste
lid, en die, bedoeld in art. 57 vierde lid, precies de niet-agrarische
meerwaarde aangeeft, zoals art. n lid 3 veronderstelt. Art. 57 lid 1
heeft het namelijk over de (verhoudings)waarde, die als grondslag
voor de toedeling zal dienen, terwijl art. 57 lid 4 over de werkelijke
waarde spreekt. De Werkgroep wenst voortaan in de wet uitge
drukt te zien, dat verrekeningswaarden niet gelijk aan de ruilwaarden
behoeven te zijn, maar hoogstens door vermenigvuldiging met een
voor het gehele blok constante factor uit die waarden kunnen worden
bepaald.
De tweede fout hangt nauw met de zojuist genoemde samen. Zij
betreft namelijk het tijdstip van vaststelling der verrekeningswaar-
den. Voormelde artikelen suggereren, dat dit zal zijn het tijdstip
van de eerste schatting. In werkelijkheid is dit t.a.v. de niet-agrari
sche meerwaarde zelfs volstrekt onmogelijk, daar deze volgens de
jurisprudentie moet worden bepaald naar het tijdstip van ter-
visielegging van het plan van toedeling. Naar het inzicht van de
Werkgroep zou de wet moeten aangeven, dat de verrekenings
waarden gelijktijdig met het plan van toedeling worden vastge
steld, inzoverre zij met de toedeling samenhangen (niet-agrarische
meerwaarden, vergoedingen voor over- en onderbedeling, voor op
heffing van zakelijke rechten, voor zaken welke i.v.m. de overgang
der percelen moeten worden verrekend enz)
Dit brengt ons op de derde fout, die de wetgever in 1954 heeft
gemaakt door toedeling en geldelijke regelingen in principe volledig
van elkaar te scheiden, terwijl zij op bepaalde punten wel terdege
samenhangen. Die samenhang kan soms zo nauw zijn, dat het zowel
voor de plaatselijke commissie als voor de belanghebbenden moeilijk
is over de toedeling een besluit te nemen, zolang de desbetreffende
verrekeningswaarden niet zijn vastgesteld. In principe dienen daar
om alle verrekenposten, voortvloeiende uit het plan van toedeling,
tezamen met dat plan te worden ter visie gelegd en vastgesteld.
Andere verrekenposten, die bijv. het gevolg zijn van de uitvoering
van werken, kunnen later nog ter visie worden gelegd in de lijst der
geldelijke regelingen na te zijn opgenomen bij wat thans de tweede
schatting heet.
c. De vaststelling van het nut
Een derde categorie factoren, waar de schattingen betrekking
op hebben, betreffen die welke van belang zijn voor de kostenom-
slag. Grondslag voor de kostenomslag is, wat art. 98 lid 1 onder b
noemt, de verandering van de ingevolge art. 57 lid 1 vastgestelde
waarde van iedere kavel als gevolg van de ruilverkaveling en, wat
art. 117 noemt, het nut dat de ruilverkaveling voor de eigenaar
heeft gehad.
Strikt genomen zou men voor de vaststeling van het nut een-