352 voudig het verschil moeten bepalen tussen de waarde bij de eerste en de waarde bij de tweede schatting. Zulks temeer, omdat het hier niet gaat om de absolute waardevermeerdering, doch om de rela tieve, hetgeen tot uiting komt in de woorden „naar de mate van" uit art. 117. In feite ligt echter de zaak zo eenvoudig niet, omdat men de kostenfactoren moet onderscheiden in objectieve en subjec tieve. Tezamen vormen zij de variabele factoren die dus in de ruil verkaveling veranderingen ondergaan. De objectieve factoren zijn niet afhankelijk van de persoon van de eigenaar, bijv. zuiver bodem- kundige factoren, waterbeheersing en ontsluiting. Daarnaast zijn er subjectieve factoren, die wel van de persoon van de eigenaar af hangen, zoals de verkaveling (perceelsvorm en perceelsgrootte) en ligging der percelen (verspreide ligging, afstand tot de bedrijfs gebouwen). Onder a werd reeds uiteengezet, dat het niet in de bedoeling van de Werkgroep ligt het systeem van schatting wettelijk te fixeren. Wel dient men volgens haar uitdrukkelijk in de wet te bepalen, dat bij de eerste schatting afzonderlijk moeten worden gekwalificeerd (bijv. door een indeling in goed, matig of slecht) of gekwantificeerd (in geld of punten) objectieve factoren, welke voor de kostenomslag van belang zijn, inzoverre deze later niet meer kunnen worden vast gesteld. Daaraan dient dan te worden toegevoegd, dat zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve schattingsgegevens ter visie gelegd moeten worden, zodat men daartegen reeds bij de eerste schatting kan reclameren. Men zou anders een reële beroepsmoge lijkheid missen, omdat bij de lijst der geldelijke regelingen de in- brengsituatie vaak niet meer met andere middelen valt te recon strueren, waardoor tegenbewijs tegen de kwalitatieve gegevens achteraf onmogelijk zou blijken. Ten onrechte luidt de huidige Leidraad op dit punt in tegengestelde zin. Over de subjectieve factoren behoeft de wet, ook in verband met de kostenomslag, geen nadere bepalingen in te houden. In de eerste plaats, omdat zij bij de eerste schatting nog niet volledig in aan merking kunnen komen. En in de tweede plaats, omdat verkaveling en ligging van de inbreng bij de lijst der geldelijke regelingen nog met grote nauwkeurigheid kunnen worden gereconstrueerd aan de hand van de kadastrale gegevens, zodat zij eerder ook nog niet in aan merking behoeven te komen. Met het beroepsrecht tegen die lijst kan, wat deze factoren betreft, dus worden volstaan. Art. 98 draagt de tweede schatting thans op aan dezelfde schatters die ook de eerste schatting hebben verricht. In de Werkgroep is de vraag naar voren gekomen of deze opdracht wel doelmatig is, daar de schatters vaak jarenlang geen bemoeienis meer met de ruil verkaveling hebben gehad en dan ineens weer moeten beoordelen, wat de plaatselijke commissie in die jaren heeft gedaan. Vaak ook zijn zij niet eens meer beschikbaar voor dit werk. In de praktijk is de rol van de schatters bij de tweede schatting dan ook een zeer geringe en geschiedt het werk goeddeels door de plaatselijke commissie,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 92