354 Als principieel motief voor de schrapping wordt door genoemde meerderheid aangevoerd, dat zij geen rechtsgrond aanwezig acht om uit te gaan van een recht op toedeling van de verbeteringswaarde, nu de verbetering als regel in het algemeen belang wordt uitgevoerd. Naast dit principiële kan ook het meer praktische motief worden vermeld, dat het amendement-ENGELBERTiNK zich richtte tegen de zgn. oppervlakte-onteigening, die zich speciaal bij ontginning kon voordoen, wanneer de inbrenger zelf deze ook had kunnen realiseren. Thans vindt ontginning praktisch niet meer plaats en kunnen de nog wel uitgevoerde verbeteringen zelden buiten ruilverkavelings- verband worden verwezenlijkt. Men kan ook zeggen, dat dit laatste motief het principiële nog versterkt. Voor één lid bleken deze motieven voor schrapping toch nog niet sterk genoeg te zijn, zodat hij bij nader inzien de voorkeur gaf aan handhaving van het amendement. b. De toedeling van pachtrechten In i onder b van dit hoofdstuk is reeds voorgesteld voor toe deling van pachtrechten slechts in aanmerking te laten komen hou ders van geregistreerde, dus schriftelijke en goedgekeurde, pacht overeenkomsten. Dit levert dus al een belangrijke vereenvoudiging op, omdat dan niet langer onderscheid behoeft te worden gemaakt tussen een recht op toedeling, thans alleen toekomend aan de ge noemde pachters, en een bevoegdheid van de plaatselijke commissie om ook aan andere pachters toe te delen. Een belangrijke vraag is verder, welke bevoegdheden de plaatse lijke commissie overigens bij de toedeling van pachtrechten moet hebben. Deze vraag is bij de wettelijke herziening van 1954 niet ge heel bevredigend beantwoord. Naar het oordeel van de Werkgroep zijn de bevoegdheden van de plaatselijke commissie op dit punt niet in overeenstemming met de ontwikkeling van de ruilverkaveling mede in de richting van een goede gebruiksverkaveling. Om deze te kunnen doorvoeren heeft de commissie vooral tweeërlei soort van bevoegdheden nodig, die onderling overigens wel een zekere samen hang vertonen. Het zijn de bevoegdheden inzake de pachtruil en inzake de pachtduur. Wat de bevoegdheid tot het toepassen van pachtruil aangaat, deze is maar zeer beperkt. Art. 18 lid 2 houdt dienaangaande aller eerst een drietal expliciete beperkingen in, die naar de mening van de Werkgroep geen van alle voldoende reden van bestaan hebben. In de eerste plaats betreft dit de bepaling, dat bestaande pacht- verhoudingen in de zin van relaties tussen een bepaalde ver pachter en een bepaalde pachter zoveel mogelijk blijven gehand haafd. Men dient te bedenken, dat deze bepaling beslist niet de normale gang van zaken bij eigendomsovergang weerspiegelt. Zij impliceert immers de regel, dat de pachter de verpachter volgt, terwijl bij eigendomsoverdracht de pacht de eigendom volgt. Nu

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 94