424
minimaal 8/M M vergroting) en maximaal 50/Af sexagesimal
secunden.
Er zijn echter drie publicaties die de meeste aandacht trekken
nl. de eerder genoemde van Noetzli (1915) en twee meer recente
van Washer en Williams (omstreeks 1947).
Noetzli voerde een groot aantal experimenten uit met vergro
tingen variërend tussen 12 en 37. Het valt daarbij op, dat de
waarnemingen die in het veld zijn gedaan altijd een factor 4 a 5
onnauwkeuriger zijn dan die in het laboratorium, een factor die
reeds te voorschijn kwam bij de proeven met de aligneermethode
van Van Heel.
Alle resultaten zijn uiteraard beïnvloed door de dichtheid van
de lucht ter plaatse van de experimenten en de persoonlijke fouten
van de waarnemer.
Washer en Williams splitsten hun onderzoek in twee gedeelten
nl. naar de invloed van de vergroting in het laboratorium en naar
de invloed van de afstand tussen kijker en signaal in het veld.
De vergrotingen varieerden tussen 6 en 414 en de afstanden tussen
100 en 13600 meter. Deze tweede reeks experimenten werden
alleen met een vergroting 37 uitgevoerd.
Een speciaal experiment toonde aan dat de verschillen in nauw
keurigheid tussen de laboratoriumwaarnemingen en die in het veld
alleen waren toe te schrijven aan atmosferische invloeden tussen
kijker en signaal.
Men moet de resultaten volgens de voortplantingswet van de
S.
Fig. 10