457
te beschouwen ministerie, uiteraard ook een mogelijke plaats om het Kadaster
onder te brengen, maar hiertegen pleit echter dat haar structuur geen
centrale directie kent met uitvoerende organen in de provincie.
Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, dat
uiteindelijk door ons als het meest wenselijk wordt geoordeeld, kan op
grond van haar planologisch deelkarakter verwantschap worden toegekend
met aktiviteiten, die de landmeetkundige dienst en de ruilverkavelings-
dienst tot uitoefening van hun taak brengen. Bovendien kent dit ministerie
een rangenstelsel overeenkomstig het onze en de door ons gewenste structuur.
Het Ministerie van Financiën is door het Bestuur niet als het meest
wenselijke aangeduid, niet in de eerste plaats omdat haar doelstelling
niet strookt met die vaneen Rijksdienst van het Kadaster zoals omschreven
in het Rapport van de Staatscommissie, maar omdat wij hier juist de door
ons bestreden situatie aantreffen waardoor, naar onze mening, het verwerven
van een zelfstandige positie voor het kadaster op overwegende bezwaren zou
kunnen stuiten.
Deze zelfstandigheid is een principiële behoefte van ons corps, omdat
deze de mogelijkheid biedt tot identificatie van de werkers met de dienst
leiding, hetgeen het geval is als ervaren wordt dat eigen" mensen recht
streeks het beleid in de opgedragen dienst-verrichting bepalen en uitdragen.
Het is een emotionele behoefte maar daarom niet minder belangrijk.
Het Bestuur heeft op 7 oktober jl. hierover een gesprek met de Directeur-
Generaal van de Belastingdienst gehad. Uit dit gesprek heeft het Bestuur
de overtuiging gekregen dat de Directeur-Generaal aan laatstgenoemde
motieven een groot gewicht toekent, hetgeen hoopvol is.
Uiteraard heeft hij tot taak alle aspecten die met de positiebepaling
van een Rijksdienst van het Kadaster samenhangen, ook die van de doel
matigheid, te bezien. Hiervoor is een grondige analyse van de gehele situatie
noodzakelijk.
Een van de gegevens, die in deze fase van het onderzoek een rol spelen,
is het advies of rapport dat hieromtrent door de Staatssecretaris van Binnen
landse Zaken op 5-7-1968 werd uitgebracht aan de Staatssecretaris van
Financiën. Dit advies werd door de Directeur-Generaal gekenmerkt als een
intern advies waarvan de inhoud derhalve voor ons niet toegankelijk was.
Wel heeft hij een aantal alternatieven met het Bestuur besproken.
De voorzitter bepaalt zich bij de bespreking daarvan voorlopig tot de
mogelijkheden binnen het Ministerie van Financiën maar zegt uitdrukkelijk
dat hieruit niet geconcludeerd mag worden dat de beslissing reeds zou zijn
gevallen, nl. de beslissing dat het Kadaster bij Financiën zou blijven,
integendeel, het Bestuur heeft de overtuiging uit het gesprek met de Direc
teur-Generaal gekregen dat men nog in het stadium van de analyse verkeert.
Van belang is in dit verband dat het uit doelmatigheidsoverwegingen
wenselijk is dat het Openbaar Register, de kadastrale boekhouding en
het landmeetkundig gedeelte van het kadaster in één dienst geintegreerd zijn.
Een dergelijke integratie kan wellicht mede op grond van gevoels
overwegingen vermoedelijk gemakkelijker binnen dan buiten het Ministerie
van Financiën worden verwezenlijkt.
Het is namelijk zo dat de Vereniging van Hypotheekbewaarders heeft
gesteld wel bij Financiën te willen blijven of anders ondergebracht te willen
worden bij Justitie maar bij voorkeur niet bij een technisch ministerie
als dat van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
Als men verder in aanmerking neemt het belang van de automatisering
van de kadastrale boekhouding bij deze integratie, dan is te verwachten dat
de genoemde diensten in ieder geval in één dienst tezamen zullen worden
gebracht.
Deze integratie vergt dan, aldus de Directeur-Generaal, mogelijk een
neutraal en indifferent ministerie zoals dat van Binnenlandse Zaken of dat
van Financiën.
De mogelijkheid zou ook kunnen bestaan dat deze geïntegreerde dienst
met de door ons gewenste lijnstructuur om tijdswille bij Financiën wordt