420 nemen. Dit geeft dan een symmetrisch patroon van gekleurde evenwijdige lijnen waarop een geëtste lijn ingesteld kan worden. Zodoende worden drie lijnen in een plat vlak ingericht. Het valt direct op in vergelijking met het klassieke gebruik van kijkers, dat de verschillen in scherpstellingen als bron van onnauw keurigheid is uitgeschakeld. Van Heel noemt een instelnauwkeurig- heid van o.oi mm voor afstanden van ^-30 meter. Deze lineaire maat is onafhankelijk van de afstand. De resultaten zijn echter behaald in het laboratorium onder gunstige omstandigheden. De nauwkeurigheid wordt een factor 5 kleiner als de richtmethode meer onder „landmeetkundige" omstandigheden wordt toegepast. Bij juiste dimensies van de lichtbron en de diafragma's kan 0.05 mm op een afstand van 800 meter gehaald worden. Een tweede voordeel ligt besloten in het verschijnsel dat in de ruimte achter het tweede diafragma op elke willekeurige plaats een buigingsfiguur optreedt, waarop zonder verlies van nauwkeu righeid ingesteld kan worden. Hierdoor wordt de welbekende fouten-theoretische moeilijkheid bij het verlengen van lijnen nl. het proces van extrapolatie, uit de weg geruimd. De figuur 8 laat een aligneerinstrumentarium zien, dat berust op het richten op een interferentiepatroon. De zoneplaat is in het midden opgesteld. Een tweede ontwikkeling, die echter nog in de kinderschoenen staat, is de toepassing van de Moiré figuren. Dit zijn figuren die gevormd worden door interferentie-verschijnselen, wanneer licht valt door twee ten opzichte van elkaar gekruiste systemen van evenwijdige lijnen, die gegroefd zijn in de oppervlakte van twee doorzichtige of reflecterende vlakke platen z.g. tralieroosters. Het elementaire verschijnsel is reeds in 1874 beschreven door Lord Rayleigh: „Als twee fotografische kopieën van roosters, die hetzelfde aantal evenwijdige lijnen per inch bevatten, met elkaar in contact gebracht worden op zulk een manier, dat de lijnen op de twee roosters bijna parallel lopen, dan krijgt men een systeem van evenwijdige strepen, die de buitenhoek tussen de oorspronke lijke lijnen in twee hoeken verdelen, en wier afstand toeneemt als deze hoek toeneemt." Dit is geïllustreerd in de figuren 9 en 10. Als de hoek y toeneemt 1 Fig- 5

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 8