Er is een bijzonder aantrekkelijke tussenvorm tussen de numerieke
en de analoge triangulatie, die de voordelen van beide systemen com
bineert, d.i. de triangulatie met onafhankelijke modellen waarbij
hier in het bijzonder wordt bedoeld de semi-analytische vorm daar
van. Bij die methode worden elke twee opeenvolgende opnamen
afzonderlijk ten opzichte van elkaar georiënteerd en daarna worden
de verkregen modellen langs rekenkundige weg aan elkaar aangeslo
ten. Het voordeel van deze methode is dat men, een oriëntering
uitvoerende in analoge instrumenten, het aantal oriënteringspunten
sterk kan opvoeren, zoals boven beschreven, dus door het naspeuren
van het in eerste aanleg verkregen model op de aanwezigheid van
restparallaxen en het aanbrengen van dienovereenkomstige cor
recties. Alle verdere bewerkingen, dus het aaneensluiten van de
opeenvolgende modellen, de strookvereffening, de blokvereffening,
gebeurt langs numerieke weg en heeft alle voordelen daarvan gemeen
met de analytische methode van triangulatie. Een verder voordeel
is nog dat wanneer men modellen vormt in analoge instrumenten,
men beter dan bij de analytische methode gevrijwaard is tegen
vergissingen. Immers, een vergissing in een of andere manipulatie
is direkt zichtbaar doordat het stereoscopische model wordt ver
stoord, terwijl bij de analytische triangulatie een grove fout in de
gemeten coördinaten pas in een later stadium tot uiting komt.
Schrijvende over fouten bij de numerieke triangulatie moet daar
met iets meer nadruk nader op worden ingegaan. Het is gebleken
dat bij deze vorm van triangulatie, en dit geldt mutatis mutandis
voor alle numerieke methoden om rekenwerk uit te voeren, het
aantal menselijke fouten in rekenwerk enorm groot is. Dat dit minder
lijkt bij de klassieke methoden van rekenen met een tafelreken
machine en met behulp van formulieren, is te danken aan het feit
dat men en passant en nauwelijks opgemerkt vrij veel fouten, ver
gissingen, tijdens het rekenwerk herstelt. De computer kan dit niet
en het gevolg is dat er uit de computer een volkomen vals resultaat
verschijnt of dat zelfs de computer weigert een resultaat af te geven
wanneer ingebouwde toleranties worden overschreden. Men kan nu
deze moeilijkheid van twee kanten aanpakken. Men kan zijn uiterste
best doen het aantal fouten in het mensenwerk dat voorafgaat aan
het optreden van de computer zoveel mogelijk te beperken, of men
kan aanvaarden dat een vrij groot aantal resultaten dat de computer
levert, onbruikbaar is. In het laatste geval heeft men dan nog weer
twee mogelijkheden, namelijk trachten de gemaakte fouten op te
sporen dan wel de metingen daar waar men de fout vermoedt over
te doen. Op deze laatste weg is Japan wel het verst gegaan; men
accepteert daar (in een commerciële organisatie!) dat gemiddeld
niet minder dan 20% van de foto's overgemeten moet worden,
terwijl zelfs 10% meer dan tweemaal moet worden overgemeten.
Niettemin blijkt dit systeem economisch verantwoord te zijn en
praktischer dan het opsporen van gemaakte fouten.
Wat de vereffening van de aerotriangulatie betreft zijn het voor-
12