bij het meten van modelcoördinaten in een ruimtelijk triangulatie-
of kaarteringsinstrument eigenlijk al een berekeningsfase achter de
rug heeft, namelijk de analoge „berekening", reconstructie, van de
stralenbundels van telkens twee opeenvolgende stralenbundels en
de relatieve en absolute oriëntering daarvan. Het eigenlijke bouwele
ment in de fotogrammetrie is de stralenbundel, de mathematische
verbeelding van de bundel lichtstralen die bij de opname de intree-
pupil zijn gepasseerd en zijn geregistreerd in de vorm van een foto.
Het eerste vraagstuk nu is deze stralenbundel in getalwaarden uit
te drukken teneinde hem toegankelijk te maken voor vereffening.
Men kan nu twee kanten uit. Men kan met behulp van een recht
hoekige coördinatograaf, eventueel twee daarvan, voorzien van een
inrichting voor stereoscopisch waarnemen (stereocomparator)recht
hoekige coördinaten van een aantal fotopunten meten. Die recht
hoekige coördinaten èn de ruimtelijke coördinaten van de intree-
pupil ten opzichte van het fotovlak bepalen stralen van de stralen
bundel, waarmee men dan verder kan rekenen. De andere mogelijk
heid is de stralenbundel in concreto, optisch of mechanisch, te
reconstrueren en eventueel te oriënteren aan een voorgaande stralen
bundel, teneinde tot een ruimtelijk model van het terrein te komen,
waarin men dan driedimensionale coördinaten van een aantal
modelpunten meet. Deze coördinaten of groepen van dergelijke
coördinaten (secties) kan men dan aan een vereffening onderwerpen.
Ackermann merkt intussen zeer terecht op dat welke eenheid
men ook gebruikt als basismateriaal voor de vereffening, deze toch
altijd is afgeleid uit de oorspronkelijke stralenbundel en dat, wan
neer deze stralenbundel niet zelf als zodanig in de vereffening wordt
gehanteerd, en men dus andere eenheden gebruikt, dit uit de aard
der zaak „afgeleide waarnemingen" zijn. Wanneer men dan van
dergelijke afgeleide waarnemingen de volledige nauwkeurigheids-
matrix opstelt en deze gebruikt bij de vereffening, dan moet men
uiteraard tot hetzelfde resultaat komen als wanneer men met de
oorspronkelijke stralenbundel zou hebben gewerkt. In het algemeen
zal er voor een dergelijk exact gebruik van afgeleide waarnemingen
niet veel praktische reden zijn, omdat hoogstwaarschijnlijk de
totale hoeveelheid rekenwerk niet veel zou verminderen. Niettemin
is het vereffenen van dit soort afgeleide waarnemingen van uiter
mate grote betekenis, wanneer men geheel of gedeeltelijk afziet van
het gebruiken bij de vereffening van hun nauwkeurigheidsmatrix,
in welk geval men dan uiteraard te maken heeft met een benaderings
methode van vereffening.
In de eerste plaats dan een korte beschouwing over die methoden
waarbij stralenbundels worden gebruikt, d.w.z. getallen die deze
stralenbundels voorstellen. Zoals boven al opgemerkt bestaan deze
getallen uit coördinaten van een aantal fotopunten in het vlak van
elke foto en de driedimensionale coördinaten van de top van de
stralenbundel ten opzichte van het fotovlak en in het bijzonder ten
opzichte van het coördinatensysteem in het fotovlak bepaald door
14