de methode van de kleinste kwadraten die ook leidt tot een derde
graads verdeling van de sluitfouten in de strook, Toch ook wordt
nog wel een vierdegraads transformatie toegepast, maar gewoonlijk
maakt men het zich wat gemakkelijker door zelfs maar tot de tweede
graad te gaan en inderdaad zijn de verschillen tussen een tweede
en een derdegraads transformatie maar gering. Wel is nog een punt
van discussie of deze kwadratische transformatie, voor zover het
de x- en y-coördinaten betreft, al of niet conform dient te zijn. Een
conforme transformatie heeft het voordeel dat het aantal coëffi
ciënten van de formules, dus het aantal onbekenden in het probleem
kleiner is, maar dit heeft tegelijkertijd het nadeel dat de strook als
een starder geheel het probleem ingaat.
Verreweg het meest worden toegepast de blokvereffeningsme-
thoden waarbij men het begrip „strook" op de achtergrond dringt
door de strookcoördinaten onder te verdelen in groepen en deze
groepen van coördinaten (secties) als eenheden ter vereffening te
beschouwen. De ontwikkeling van deze methode heeft een belang
rijke impuls gekregen door het werk van Jerie met zijn mechanische
blokvereffeningsmethode, waarover later. Eerst een korte beschou
wing over de meest algemene „sectie", de driedimensionale sectie,
die gewoonlijk aangeduid wordt met „onafhankelijk model". Men
verstaat hieronder een groep van punten, bestaande uit een aantal
modelpunten en, dat is essentieel, daaraan toegevoegd de twee
betrokken toppen van de stralenbundels in kwestie. Deze ruimte
lijke puntengroep wordt als eenheid in de blokvereffening ingevoerd.
Het is duidelijk dat men een dergelijke „sectie" kan meten in een
ruimtelijk fotogrammetrisch instrument, dat niet universeel behoeft
te zijn in die zin dat men daarmee ook een conventionele aerotriangu-
latie zou moeten kunnen uitvoeren. Dit is een groot voordeel, niet
alleen uit een oogpunt van investering, maar ook uit een fouten-
theoretisch oogpunt, in verband met de systematische fouten die
bij de uitvoering van een instrumentele triangulatie worden geïn
troduceerd door het afwisselend werken met basis-binnen en basis
buiten. In het laatste kaarteringsinstrument van Santoni wordt
deze moeilijkheid vermeden door de basis vertikaal in het instru
ment te bouwen, maar gezien de ontwikkeling van de methode der
onafhankelijke modellen is Santoni hiermee, naar een opmerking
van Thompson, „eigenlijk te laat gekomen". Het vereffenen tot
één blok van onafhankelijke modellen is in beginsel een betrekkelijk
eenvoudige zaak omdat het gaat om het aan elkaar voegen van
driedimensionale objecten die men daartoe slechts onderwerpt aan
een lineaire transformatie, dus 3 translaties, 3 rotaties en een schaal-
verandering. Men ziet dus welbewust af van een inwendige vereffe
ning van elk van de onafhankelijke modellen op grond van de over
weging dat de fouten binnen elk model verwaarloosbaar zijn tegen
over de fouten in de aansluiting van model tot model over het
gehele blok gerekend. Het is duidelijk dat deze aanname accepta
beler is naarmate het blok uit meer onafhankelijke modellen bestaat.
i6