van punten dus, geconcretiseerd in de vorm van wat men wel noemt
een stereomal, een misleidende naam, die in dit verband beter zou
kunnen worden vervangen door het woord sectiemal. Zo'n sectiemal
bestaat uit twee bladen van b.v. karton voorzien van een ronde
opening in een van de hoeken en in de andere hoeken naar die
ronde opening toe wijzende gleuven, die samengevoegd met schuif-
asjes een puntengroep kunnen voorstellen die men aan een volledige
gelijkvormige transformatie kan onderwerpen, namelijk een ver
schuiving en een draaiing maar bovendien, dat is minder triviaal,
een vergroting of verkleining. Deze aldus voorgestelde secties moeten
nu zo goed mogelijk aan elkaar worden gevoegd tot een blok. Dit
gebeurt langs mechanische weg door een stelsel van veren dat aan
elke sectie trekt of drukt met een kracht evenredig aan de van te
voren langs numerieke weg berekende discrepanties tussen de aan
elkaar grenzende secties. De hiertoe toe te passen evenredigheids
factor dient men natuurlijk zodanig te kiezen dat men niet buiten het
bereik van de veren komt. Deze, zij het beperkte, vrijheid van keuze
van evenredigheidsfaktor suggereert intussen de mogelijkheid van
iteratie. Men kan immers na een dergelijke blokvereffening te hebben
uitgevoerd, waarvan het resultaat is dat de discrepanties tussen de
secties kleiner zijn geworden, de vereffening herhalen met een gro
tere evenredigheidsfaktor en aldus in stappen komen tot een steeds
beter resultaat.
Het spreekt vanzelf dat de te behalen nauwkeurigheid, behalve
van het waarnemingsmateriaal, ook afhangt van de kwaliteit en
de ligging van de terrestrische paspunten. Uit proeven en theoretische
onderzoekingen is intussen gebleken dat vooral paspunten aan
de omtrek van het blok gelegen bepalend zijn voor het resultaat
paspunten gelegen binnen het blok dragen slechts weinig bij aan
een nauwkeurigheidsverhoging.
In de categorie der sectie-methoden behoort ook de door van
den Hout ontworpen zogenaamde Anblock-methode. Dit is een
numerieke methode die in de praktijk zeer succesvol is gebleken en
zich bovendien zeer goed leent voor foutentheoretische onder
zoekingen, die vooral door Ackermann zijn verricht en al hebben
geleid tot belangrijke inzichten in de foutenvoortplanting door het
blok. De Anblock-methode is voornamelijk gekarakteriseerd doordat
de gevraagde coördinaten van de verbindingspunten der modellen
gezamenlijk met de transformatie-parameters van de modellen als
onbekenden in het probleem worden ingevoerd.
Al deze sectie-methoden hebben gemeen dat de secties inwendig
ongewijzigd blijven behoudens een schaalverandering, dat namelijk
als variabelen in het probleem worden ingevoerd de vier elementen
van de gelijkvormige transformatie van elke sectie. Omdat men elk
vereffeningsprobleem van het tweede standaardtype ook kan veref
fenen volgens het eerste standaardvraagstuk, het vraagstuk der
voorwaarden, lag het voor de hand te onderzoeken of men, deze vier
variabelen per sectie als afgeleide waarnemingen beschouwende, kon
i8