45
6. Gebruik van kleurenfotografie
Voor natuurlijke kleuren worden drie emulsielagen gebruikt, nl.
een blauw-, een groen- en een rood-gevoelige laag. Voor „false
colours" worden eveneens drie lagen gebruikt, nl. een groen een
rood en een infrarood gevoelige laag, terwijl de Russische spectro-
zonale film slechts twee lagen heeft, nl. één voor groen en rood, en
één voor infrarood.
Voor luchtopnamen is kleurenfotografie eigenlijk pas sinds 1961
te gebruiken, omdat eerst toen de fabrieken (Kodak enz.) met een
serie kleuremulsies kwamen die in snelheid en oplossend vermogen
ongeveer gelijk lagen aan die van zwart/wit emulsies. Pas sinds
1963 gebruikt men ook voor kleurenfilms een polyester materiaal
als basis, i.p.v. het minder stabiele acetaat.
Ofschoon als het ware „de zon doorbreekt" als men kleurenfoto's
bekijkt na zwart/wit opnamen, moet men toch geen al te hoge ver
wachting koesteren t.a.v. toepassing hiervan in de fotogrammetrie.
Het gaat er uiteraard om, méér topografische details uit de foto's
te kunnen halen en de te kaarteren objecten met hogere betrouw
baarheid te kunnen identificeren, zodat vóór- en/of naverkenning
in het terrein zo veel mogelijk worden gereduceerd.
Nu kan men inderdaad méér uit kleurenfoto's halen. Dat is bv.
bewezen door de U.S. Geological Survey, die Kodak Ektachroom
omkeerfilm gebruikt, en de na tweemalige ontwikkeling verkregen
positieve kleurenfilms voor geologische interpretatie benut. Door
de grotere differentiatie in de kleuren kan men geologische ver
schillen beter waarnemen en zo bijvoorbeeld jong basalt (lichter
van kleur) van oud basalt onderscheiden.
False colour- en spectrozonale film geven in elke kleurzone, en
in het bijzonder in het infrarood, vele gradaties t.g.v. verschillen
in vegetatie, waaruit door de vegetatie specialist en de bosbouwer
waardevolle conclusies kunnen worden getrokken.
Voor normale topografische kaartering zijn deze geologische- en
vegetatieverschillen echter niet van belang, d.w.z. zij worden
normaal niet op een topografische kaart weergegeven!
In het algemeen zijn, t.b.v. eventuele toepassing van kleurenfoto's
voor topografische kaarteringen, in de eerste plaats de volgende
twee zaken te onderzoeken:
a) de metrische nauwkeurigheid. I.v.m. de meerdere lagen moet
men, t.o.v. zwart/wit opnamen, een lagere nauwkeurigheid
verwachten,
b) de eventueel betere, topografische" foto-interpretatie.
In de afgelopen periode (1963-1968) is vrij veel aandacht besteed
aan de metrische nauwkeurigheid. Swanson (Coast and Geodetic
Survey, Lissabon 1964) en Manferti (I.G.M., Florence), Denzler
(Top. Dienst, Bern), Frederiksson (Stedelijke kaarteringen,
Stockholm) (Lausanne 1968), komen allen tot de conclusie dat de