geleidingen en andere moeilijkheden veroorzaakt door de ver
plaatsing van zware onderdelen hebben geen of nauwelijks invloed
op de stabiliteit van het instrument. Bovendien komen er geen
ruimtelijke draaipunten (cardans) in de constructie voor en ook
zijn linealen relatief gemakkelijk te vervaardigen.
Anderzijds, het elimineren van een moeilijkheid veroorzaakt
meestal een andere: in de Topokart zijn een vrij groot aantal
parallelgeleidingen nodig, aan de nauwkeurigheid waarvan hoge
eisen gesteld worden. Inderdaad heeft de oplossing van dit laatste
probleem de ontwikkeling van de Topokart vertraagd, maar er is
tenslotte een constructie ontstaan die de toets der kritiek zeer zeker
kan doorstaan.
Een bijkomend voordeel van de constructie van de Topokart is,
daar de platen te allen tijde in hetzelfde vlak blijven, dat een
relatief eenvoudige oplossing mogelijk was voor de aanbouw van
orthofoto apparatuur( de Orthophot B). Bij elkaar is zo een, zeker
ook in prijs, zeer aantrekkelijke combinatie ontstaan.
De Kern PG 3 is eveneens een instrument met een interessante
constructieve oplossing. Het basisidee is eigenlijk hetzelfde als van
de PG 2in de cameraruimten worden de straalstangen ieder ver
vangen door twee linealen in twee onderling loodrechte vlakken.
Bij de relatieve oriëntering worden dan de stralenbundels gedraaid,
maar de platen nietIn de PG 2 wordt de hierdoor ontstane geringe fout
gecorrigeerd door een kleine verandering van de cameraconstante.
Bij de PG 3 wordt een in feite exacte correctie toegepast, door de
cameraconstante te variëren als functie van de plaatcoördinaten.
De verdere opbouw van de PG 3 wijkt echter geheel af van die
van de PG 2. In de eerste plaats ligt het mechanisch fotovlak
tussen model en projectiecentrum (platen in „positief positie").
Bovendien, en dit wijkt geheel af van wat we gewend zijn, ligt het
model boven in het instrument en de projectiecentra onder. Ten
slotte zijn er twee projectiecentra voor iedere bundel, één voor de
modelruimte en één voor de cameraruimte. Deze conceptie heeft
een aantal voordelen, waarvan ik de volgende wil noemen: daar
de modelruimte in feite achter de camera's ligt, kon het instrument
bijzonder laag blijven (ongeveer 130 cm.) hetgeen de stabiliteit
uiteraard ten goede komt; ofschoon de platen geometrisch gezien
tussen model en projectiecentrum liggen kan toch de projectie
afstand kleiner zijn dan de cameraconstante, hetgeen van belang
kan zijn indien de cameraconstante van de opnamecamera lang is
de platen konden laag en vooraan in het instrument geplaatst
worden, zodat de operateur er gemakkelijk zicht op heeft.
Een ander interessant punt in de constructie is te vinden in de
verbinding tussen model en tekentafel. Deze loopt via handwielen,
maar anders dan gebruikelijk kan de overbrenging van handwielen
naar tekentafel maar weinig gewijzigd worden. De overbrengings
verhouding tussen model en kaart wordt aangebracht tussen hand
wielen en model in de vorm van een vertraging.
63