77
gezien de ook ten plattelande toenemende behoefte aan ruimte
voor openbare voorzieningen. Daarbij denkt spreker aan de sterke
verdichting van het net van autosnelwegen, de toenemende vraag
naar recreatievoorzieningen en de hogere eisen ten aanzien van het
landschap. De heroverweging zou moeten berusten op een goede
feitelijke ondergrond van geanalyseerde ruilverkavelingsplannen,
waarbij men zich heeft beraden over de vraag of met een wat grotere
omvang van toegewezen kavels een veel aantrekkelijker plan op
gesteld had kunnen worden. De noodzaak van deze feitelijke analyse
hangt nauw samen met de onzekerheid omtrent het additioneel
beschikbaar komen van voldoende grond via aankoop door S.B.L.
en openbare lichamen en via onderbedeling van de boeren.
Prof. De Haan herhaalt dat alle werken, óók alle niet-agrarische,
passen in de voorgestelde definitie van de ruilverkaveling, zij het
met één beperking: zij mogen niet het juridische verband van de
ruilverkaveling doorbreken. Vandaar dat de Werkgroep de grond
verwerving zonder inbreng verbindt aan een, mogelijk enigszins
arbitrair, maximum van 10% van de oppervlakte van het blok.
Spreker geeft toe, dat dit percentage ongedifferentieerd bedrijfs-
verkleinend werkt, maar hij wijst er op, dat het aankoopbeleid van
de S.B.L. in de gedachtengang van de Werkgroep volledig blijft
bestaan. Dit beleid kan zich meer dan tot nu toe gaan richten op
de voorkoming van ongewenste desanering, wanneer eenmaal
zekerheid bestaat, dat de voor niet-agrarische doeleinden vereiste
grond kan worden verkegen. En met de Heer Quené meent spreker,
dat de toewijzingsmogelijkheid die zekerheid veel beter kan bieden
dan de aankoopmogelijkheid.
De eis van een goedgekeurd bestemmingsplan voor art. 13-kavels (blz.
296-297, conclusie 13)
De Heren Herweijer en Quené achten het minder juist de toe
wijzing van kavels aan openbare lichamen ten behoeve van doel
einden ten algemenen nutte te binden aan het vereiste van een
goedgekeurd bestemmingsplan.
De Heer Herweijer zou het wel bijzonder toejuichen, indien
bij de voorbereiding van ieder ruilverkavelingsplan een goed
gekeurd streekplan voorhanden zou zijn. Nu dit echter (nog) niet
het geval is en terzake in de provincie een zeer uiteenlopend beleid
gevoerd wordt, zou het onjuist zijn het ruilverkavelingsbeleid hier
van te doen afhangen. De Heer Quené noemt het risico van ver
traging als belangrijkste bezwaar tegen de voorgestelde binding
tussen toewijzing en bestemmingsplan. Beide sprekers wijzen er op
dat de behandeling in de C.C.C. en de centrale rol die G.S. in de
procedure spelen, een verantwoorde belangenafweging waarborgt.
Prof. De Haan vertelt dat in de Werkgroep bezwaren worden
gevoeld tegen de inneming door de ruilverkaveling van de plaats
van een bestemmingsplan. De behandeling in de C.C.C. kan nu wel
een verantwoorde belangenafweging waarborgen, die commissie is