78
geen democratisch gekozen lichaam, zoals de gemeenteraad. Boven
dien zal er zoals reeds gezegd op grond van de wettelijke
verplichting dikwijls reeds een bestemmingsplan zijn en dan zou
het toch zeer eigenaardig zijn, wanneer de ruilverkaveling dit
zonder meer zou kunnen doorkruisen. Veel juister lijkt het dat in
een dergelijk geval G.S. eventueel op grond van het ruilverkavelings
plan aan de gemeenteraad een aanwijzing zouden geven tot her
ziening van het bestemmingsplan. Daar zou alle gelegenheid voor
zijn, indien G.S. maar tijdig bij de voorbereiding van het ruil
verkavelingsplan worden betrokken. Ter vergadering krijgt de
Werkgroep ten dezen schriftelijk bijval van Ir. G. B. van Hogezand.
Een nadere beperking ten aanzien van de aard der bestemmingen van
art. 13-kavels (blz. 297-298, conclusie 14)
De Heer Quené acht een limitatieve opsomming van de diverse
doeleinden waarvoor toewijzing aan openbare lichamen kan ge
schieden, overbodig en daarom, gezien de dynamiek in het grond
gebruik die ons telkens voor nieuwe eisen kan stellen (bijv. leiding
stroken voor pijpleidingen), ongewenst.
Gezien de verdeeldheid in de Werkgroep op dit punt, onthoudt
zij zich van repliek.
De vaststelling van het plan van wegen en waterlopen (blz. 303-306,
conclusie 18)
De Heren Van Lent en Quené blijken veel te voelen voor de
voorstellen van de Werkgroep, de Heer Herweijer ziet een aantal
niet onaanzienlijke bezwaren en „amendeert" de voorstellen op in
grijpende wijze.
De Heer Van Lent houdt zich bezig met het plan van wegen
en waterlopen in de „streekverkavelingen" ofwel ruilverkavelingen
„nieuwe stijl", met blokken in de 4000-15000 ha-klasse, waarbij
veelvuldige contacten met G.S., gemeente- en waterschapsbesturen,
vele Rijks- en provinciale diensten, nutsbedrijven, enz. voorkomen.
Genoemde diensten treden daarbij op qualitate qua dan wel als
rechtverkrijgenden krachtens de ruilverkaveling. Beslissingen van
sommige dezer „derden" moeten voorafgaan aan de vaststelling
van het plan van wegen en waterlopen. Hieronder vallen besluiten
over de tracering van Rijks-, provinciale en tertiaire wegen, de
situering van gemalen en de tracering van hoofdwaterlopen, het
scheppen van een doelmatig, verantwoord landschap met behoud
van natuurgebieden, alsmede eventueel het traceren van zandwegen,
ruiter-, rijwiel- en voetpaden. In de huidige praktijk worden deze
besluiten eerst tijdens de uitvoering genomen, waardoor de in
diening van het plan van wegen en waterlopen wordt vertraagd.
Spreker kan zich dan ook verenigen met het voorstel van de Werk
groep het defintief plan van wegen en waterlopen (en het landschaps
plan) reeds vóór de stemming te doen vaststellen.
De ook door de Werkgroep voorgestelde mogelijkheid van wijzi-