8o van ontwikkelde activiteiten en de belangrijke verhoging van de voorbereidingskosten het moeilijk zouden maken na een eventueel negatief stemmingsresultaat niet toch tot uitvoering over te gaan. Technisch gezien zijn er aan het voorstel zowel vöor- als nadelen verbonden. Tegenover de voordelen voor de belanghebbenden van een snellere uitvoering, minder overlast en een spoediger tot stand komen van de verbeteringswerken en die voor de uitvoerende instantie van een uitvoering in grote bestekken, staat het grote nadeel van het verlies aan flexibiliteit. Bij alle belangrijke werken, bijv. op het gebied van de openbare voorzieningen, maar ook bij het uitgiftebeleid in de nieuwe polders, is wel gebleken dat voort durend veranderingen nodig zijn. Alle plannen zijn immers in toe nemende mate aan veroudering onderhevig. Er is uiteraard een „point of no return" maar dit behoort naar de mening van spreker eerst na de stemming en na de benoeming van de plaatselijke commissie bereikt te worden. De Heer Herweijer komt tot de conclusie dat men ernaar zou moeten streven na de stemming de eigenlijke uitvoering zo goed mogelijk in haar totaliteit voor te bereiden. Hiermede mogen gerust enkele jaren gemoeid zijn, waarin dan o.a. de grondaankopen krachtig kunnen worden voortgezet. Daarna zou een snelle uit voering kunnen volgen met een aanbesteding in één of twee grote bestekken. Op deze wijze zou de stemming haar „zuiverheid" behouden, de flexibiliteit niet worden verminderd en toch een zekere verkorting van de totale uitvoeringsduur worden bereikt. In zijn antwoord aan de drie sprekers gaat de Heer Viehoff eerst in op het karakter van de stemming. Het gaat de eigenaren daarbij óók om de agrarische en de niet-agrarische werken, die mede de inzet vormen van de ruilverkaveling en dus van de vraag of deze door moet gaan. Verder moet er, voordat men tot uitvoering over gaat, de nodige zekerheid bestaan met betrekking tot het planolo gische kader, niet alleen voor de belanghebbenden, maar ook voor de uitvoerende instanties en derden. Het plan van wegen en water lopen heeft tevens duidelijk een publiek karakter. Het is dan ook minder gewenst dat, zoals onder de vigeur van de huidige wet, na de stemming het voorlopig plan wederom ter discussie wordt gesteld en in een „onderonsje" gewijzigd. De flexibiliteit is thans tè groot. In de door de Werkgroep voorgestelde procedure is men eerder bij „the point of no return" aangeland, terwijl er via de voorge stelde wijzigingsmogelijkheden toch voldoende flexibiliteit overblijft. De Heren van Lent en Quené blijken vóór de stemming de definitieve vaststelling te willen beperken tot een globaal raamplan. Zij refereren daarbij aan het tertiair wegenplan en aan het streek plan. De Heer Viehoff wijst er op dat toch óók de landbouw- wegen A en B en secundaire waterlopen mede de kavelafmetingen bepalen. In een latere fase kunnen in verband met het kavelplan in de jaarprogramma's wijzigingen worden aangebracht met betrekking tot insteekwegen, tertiaire waterlopen, e.d.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1969 | | pagina 82