86
De toedeling van pachtrechten (blz. 354-357, conclusie 53)
De Heer Van Lent onderschrijft de wenselijkheid van uitbreiding
van de mogelijkheid van pachtruil om te komen tot een optimale
gebruiksverkaveling. De huidige praktijk bewijst dat, vooral in
gebieden met een grote oppervlakte pachtland, het principe van
gebruiksverkaveling veelal boven dat van eigendomsverkaveling
prevaleert. Dit brengt mede dat met het beginsel van art. 14,
volgens hetwelk de toedeling bij voorkeur geheel of gedeeltelijk
bestaat uit het ingebrachte onroerend goed, enigszins de hand
wordt gelicht. Spreker meent dat het vastleggen van een recht op
concentratie zou dienen te worden overwogen.
Prof. Witt kan zich hiermede verenigen en formuleert de gewenste
concentratie als het onderbrengen van een zo groot mogelijke
oppervlakte in zo min mogelijk kavels.
Het plan van toedeling (blz. 358-361, conclusie 56)
De Heer Van Lent acht de figuur van een aan de uitvoering van
de werken voorafgaand globaal plan van toedeling voor het gehele
blok, hoe aantrekkelijk zij moge lijken, niet geschikt voor de door
hem van de eng agrarische en administratieve onderscheiden „streek-
verkavelingen" of ruilverkavelingen „nieuwe stijl". Aan het op
maken van het plan van toedeling moet immers juist bij deze ruil
verkavelingen een groot aantal tijdrovende beslissingen voorafgaan,
zoals met betrekking tot boerderij verplaatsing, verplaatsing van
bedrijven naar de IJsselmeerpolders, aankoop van grond door de
S.B.L. en compensatie voor art. 13-kavels. Het wachten op de
laatste beslissing vertraagt het opmaken van een plan van toe
deling ernstig. Wel wijst de Werkgroep terecht op het ontbreken
van een bevredigende bezwarenprocedure bij de uitvoering van
kavelwerk vóór de totstandkoming van het officiële plan van toe
deling. Vooral in grote ruilverkavelingen met een totale aanpak
van het werk blijkt de wenselijkheid tot het vooraf vaststellen
van een grof toedelingsplan voor die gedeelten, welke in totale
uitvoering worden genomen. Sanctionering van de door de plaatse
lijke commissie opgemaakte voorlopige toedelingsplannen is thans
uitsluitend mogelijk door toepassing van art. 54 lid 4 (tijdelijke in-
gebruikgeving). De omzichtigheid waarmee deze bepaling nood
zakelijkerwijs wordt gehanteerd, brengt dan weer als tweede bezwaar
mede, dat de plaatselijke commissie de neiging heeft aan de wensen
van de belanghebbenden tegemoet te komen en derhalve veelal af
te zien van de voorgenomen optimale concentratie van de gronden.
Spreker meent dan ook, dat het aanbeveling verdient een wettelijke
grondslag te geven aan de in de praktijk toegepaste tervisielegging van
een partieel plan van grove toedeling voor dat deel van het blok,
hetwelk in uitvoering wordt genomen. Het is dan voor recht
hebbenden die gronden in het betreffende gedeelte hebben en aan
wie elders nog moet worden toegedeeld, uiteraard niet mogelijk
alle facetten van het gehele plan te beschouwen. Dit bezwaar komt