6
camera's die een betrekkelijk kleine brandpuntsafstand hebben, die
van Wild bijvoorbeeld nog geen g cm, terwijl de toen bestaande
kaarteringsinstrumenten deze beeldafstand nog niet konden rea
liseren. Wanneer men twee zuiver vertikaal genomen foto's zou
hebben, wat in de praktijk natuurlijk niet voorkomt, zou het aldus
verkregen model inderdaad een affien vervormd model zijn, een
model dus dat ten opzichte van het juiste model in vertikale zin
uitgerekt zou zijn, hetgeen bij de kaartering geen moeilijkheden
zou geven omdat men slechts in vertikale zin een andere schaal zou
moeten toepassen. Wanneer men echter te maken heeft met hel
lende opnamen dan is de vervorming van het model ten opzichte
van het juiste veel minder eenvoudig en gecompliceerder naar
mate die fotohellingen groter zijn. Weliswaar kan men een ver
betering aanbrengen door de dia's enigszins excentrisch in te
leggen, maar ook dan nog is het nuttig te beschikken over gesta
biliseerde foto's, d.w.z. foto's genomen met een camera met vrijwel
vertikale as. De fout die men maakt door aan te nemen dat men te
maken heeft met een affien gedeformeerd model, is dan minder
groot en in veel gevallen volkomen aanvaardbaar.
Verder denke men aan de radiaaltriangulatie waarbij de fouten en
in het bijzonder de systematische fouten een funktie zijn van de
camerahellingen, in die zin dat ze groter zijn naarmate de camera
hellingen groter zijn. Het is duidelijk dat gyro-stabilisatie ook in
dit verband uitermate nuttig is en de radiaaltriangulatie bepaalde
lijk wat de nauwkeurigheid betreft op een hoger plan heeft getild.
In de praktijk zijn dan ook uitstekende resultaten verkregen met
radiaaltriangulatie in gestabiliseerde foto's.
Wat de camerahelling betreft moet verder worden gewezen op
een gemoderniseerde uitvoering van de horizoncamera, een instru
ment dat overigens heel andere bedoelingen heeft dan de gyro-
stabilisatie; immers, de gyro-stabilisatie pretendeert de hellingen
van de camera's zo klein mogelijk te maken, terwijl de horizoncamera
de camerahellingen zoals ze optreden registreert. Toch is het
bijzonder nuttig wanneer men over gegevens ten aanzien van de
opgetreden camerahellingen beschikt, b.v. bij de uitvoering van
aerotriangulatie.
De moderne uitvoering van de horizoncamera is die van Wild,
die naar vier zijden een sector van de horizon afbeeldt. Wat de
bereikbare en bereikte nauwkeurigheid betreft lopen de opgaven
sterk uiteen; die liggen in de orde van 2' a 6' middelbare afwijking.
Het is duidelijk dat ook deze nauwkeurigheid, of onnauwkeurig
heid als men wil, de relatieve oriëntering niet overbodig maakt.
Het grote voordeel moet men hier dus zien in het stuiten van de
voortplanting van hellingoverdrachtsfouten bij de aerotriangulatie.
Een groot nadeel van de horizoncamera-methode is dat men er
niet onder alle omstandigheden op rekenen kan, omdat de horizon
foto's sterk afhangen van de atmosferische omstandigheden, zelfs
in die mate dat het vaak onmogelijk is om bruikbare horizonfoto's