landbouw noodzakelijke vergroting tot eenheden van redelijke
grootte en vorm ontmoet bezwaren door vrees voor verlies aan
landschapsschoon. Anderzijds zit men met de realiteit, dat bij
'niets doen' de begroeiing in vele gevallen achteruit gaat wegens
het verlies van zijn oorspronkelijke functie.
In de praktijk resulteert een en ander in een procedure van
'geven en nemen', waarbij men thans echter zowel voor de landbouw
als voor de begroeiing vaak nog met te kleine eenheden achterblijft
voor een goede exploitatie en een goed beheer. Daarnaast onder
vinden de beplantingen van wegbermen in toenemende mate
aesthetische en functionele bezwaren.
Resumerend zou ik willen stellen, dat de doelbewuste landschaps
bouw met een bepaalde vrijheid van ontwerpen ten aanzien van
afmetingen, vorm en geleding van begroeiingselementen teveel
op de achtergrond is gebleven.
We kunnen ons de vraag stellen, of bij een zodanige verweving
van belangen, het wetenschappelijk onderzoek een bijdrage kan
leveren tot het vinden van een oplossing. Het onder één noemer
brengen van zo verschillende waarden lijkt op het eerste gezicht
een te vermetele veronderstelling. Toch zijn er aanwijzingen
dat nieuwe ontwerptechnieken, die vele kenmerken gemeen hebben
met 'operational research', perspectieven openen. Ik doel hier op
de verschillende vormen van systemen-analyse, zoals die ver
moedelijk in de toekomst ook voor andere vraagstukken van ruimte
lijke ordening een kans van toepassing hebben (18).
In elk geval lijkt de tijd nu wel aangebroken, dat interdisciplinair
onderzoek wordt aangevat naar de inrichting van plattelands
gebieden met landschappelijke en agrarische betekenis. Als een
van de uitgangspunten zal moeten gelden, dat daarbij de vorm
geving moet steunen op de functies die men aan het landschap,
ook qua begroeiing, wenst toe te kennen.
Na in het voorafgaande te hebben stilgestaan bij de perceel
scheidingen en de problemen rondom de wijzigingen hierin, wil
ik thans enige opmerkingen wijden aan het wegenstelsel.
In vergelijking met de wateraders greppel, sloot en waterloop
kunnen we in het landschap als pendanten maar dan voor het
verkeer de trits karpad, landbouwweg en dorpsverbindingsweg
onderkennen. Evenals de perceelsgrenzen zijn ook de structuur en
kwaliteit van het wegenstelsel niet aangepast aan de huidige eisen.
Bij het ontwerpen van plannen ter verbetering ontmoet de ontwerper
duidelijk twee verschillende gebiedstypen.
In de mozaïekgebieden met een grillig en dicht, doch grotendeels
onverhard wegennet, ligt het accent op sanering en verbetering
van dit stelsel. In de gebieden met strokenverkaveling, die vaak
worden gekenmerkt door slechts één verharde dorpsweg, staat
juist het probleem van verdichting en functionele tracering van
het nieuwe wegennet op de voorgrond. In de zandgebieden is de
173