175
Overigens is de ontsluiting van het platteland al lang geen
zaak meer, die alleen de landbouw aangaat. De toenemende ver
keersdichtheid zal de noodzaak van de ontkoppeling van het
langzame landbouwverkeer en het overige verkeer snel doen
toenemen. Een gunstige uitzondering vormen de recreatiewegen,
waar de verkeerspieken van de twee soorten verkeer op verschillende
dagen vallen. Niettemin zal een goede inpassing in het wegen
patroon van recreatiewegen met bijbehorende voorzieningen
nog veel zorg vragen.
Voor een goed samenspel van alle verkeerstypen op het platte
land zullen in de toekomst wellicht regionale verkeersmodellen
uitkomst kunnen geven. Alvorens dit mogelijk zal zijn, is echter
nader onderzoek noodzakelijk, daar omtrent de verkeersrelaties
tussen dorpen onderling, en dorpen en streekverzorgingscentra
een duidelijke leemte in de kennis valt te constateren.
Reeds enkele malen is tot uitdrukking gekomen, dat de bedrijfs-
grootte grote invloed heeft op de inrichting van het platteland.
De discussies omtrent de bedrijfsgrootte zijn zo talrijk, dat ik
er de voorkeur aan had gegeven er hier het zwijgen toe te doen.
De samenhang met de cultuurtechniek is echter zo intensief,
dat hieraan niet kan en mag worden voorbijgegaan. Een van
de fundamentele vraagstukken van de inrichting is namelijk
voor hoeveel bedrijven het ontwerp wordt gemaakt.
Uit talrijke onderzoekingen komt steeds weer naar voren,
dat de rentabiliteit van de landbouw in sterke mate afhankelijk
is van de oppervlakte per arbeidskracht. Slechts door intensivering
of invoering van niet of in mindere mate aan de grond gebonden
produktierichtingen kan hieraan afbreuk worden gedaan. Dit is
echter, onder meer gezien de situatie op de afzetmarkt, slechts
op beperkte schaal mogelijk.
Algemeen is bekend, dat de bedrijfsvergroting in Nederland
veel te traag verloopt. Waren er in 1950 nog bijna 200000 grond
gebruikers met hoofdberoep akkerbouwer of veehouder, vijftien
jaar later, in 1965, bedroeg dit aantal ongeveer 150000. Dit komt
overeen met een afname van 2% per jaar. In dezelfde tijd nam in
de Verenigde Staten van Noord-Amerika het aantal landbouw
bedrijven af van 5,3 tot 3,1 miljoen. Dit komt overeen met een
daling van 3,8% per jaar. De afname gaat daar derhalve twee keer
zo snel en vindt bovendien plaats bij een bedrijfsgrootte die ge
middeld het 10-voud bedraagt van die in Nederland, namelijk
140 ha tegen 14 ha (21).
Met de vergroting van bijvoorbeeld alle bedrijven in Nederland
tussen 10 en 20 ha tot 25 ha zouden grote oppervlakten en tevens
belangrijke investeringen gemoeid zijn. Een berekening geeft
aan dat voor die vergroting ca. 600 000 ha nodig zou zijn, hetgeen
de oppervlakte die in gebruik is bij bedrijven kleiner dan 10 ha nog
overtreft. Dergelijke eenvoudige berekeningen laten nog weer