i88
veelal ten behoeve van zeer verschillende gebruikers. Zo worden
landkaarten gebruikt door pioniers om een land te ontwikkelen,
door constructeurs om het te bebouwen, door ambtenaren om het
te besturen en door militairen om dit alles te verdedigen en af te
breken. De landmeetkundige verricht ten behoeve van al deze
gebruikers niet alleen vele metingen, maar hij moet deze ook
controleren en administreren. Een belangrijk probleem hierbij is
hoe lang de resultaten gebruikt zullen worden. Na hoeveel tijd zal
het gewenst en verantwoord zijn de oude metingen en de oude
administratie te vervangen Dit hangt af van de ideeën en van de
plannen van de toekomstige gebruikers en van de ontwikkelingen
in het vak van de landmeetkunde. De geodeet moet bij het uit
oefenen van zijn werk en bij het geven van adviezen trachten
rekening te houden met de toekomst. Het komt dus niet alleen
voor dat hij tijd moet meten, hij moet ook trachten de tijd te over
bruggen.
Ook in het onderwijs speelt deze betrekking tot de tijd een belang
rijke rol. Het is onze taak aan de Technische Hogeschool om de
studenten zo op te leiden dat zij gedurende hun gehele loopbaan,
dus gedurende zo'n 40 jaar, tientallen jaren vooruit kunnen kijken.
Hoe is dit mogelijk Een duidelijk antwoord op deze vraag is niet
te geven. Toch zou ik kunnen wijzen op richtingen waarin gedacht
wordt.
Belangrijk lijkt mij het onderzoek in en naast het onderwijs
omdat studenten en staf daarbij het begin kunnen zien van nieuwe
ontwikkelingen. Ook geeft onderzoek een goede oefening in kritisch
denken, zij het meestal op een zeer beperkt gebied.
Op geheel andere wijze kan het post-academiale onderwijs er toe
bijdragen dat de ingenieurs tijdens hun loopbaan niet achter raken.
Het belangrijkste, maar ook het moeilijkste is wel de keuze van
de te behandelen stof zowel op het vakgebied als over een breder
terrein en de te gebruiken methoden. Getracht wordt fundamentele
zaken te kiezen, dat wil zeggen die kennis en die kunde die gedu
rende lange tijd bruikbaar is.
Het is echter moeilijk om te kunnen zien wat van meer blijvende
betekenis zal zijn. Zo wordt Rabelais nog altijd gelezen, en Fran5ois
Villon en de Decamerone, terwijl de betogen van de docenten aan
de universiteiten veelal vergeten zijn of verouderd aandoen. Ook
hechten we sinds Freud grote betekenis aan versprekingen, die
juist geschrapt worden uit de officiële verslagen. Wie dacht 30 jaar
geleden dat het begrip ruis een zo essentiële betekenis zou hebben
in de natuurkunde, in de biologie en in de taal? Kortom het is
moeilijk uit te maken wat wel en wat niet als basisbegrippen moet
worden opgevat.
Zeer gewaardeerde aanwezigen, voordat ik deze les beëindig zou
ik nog even terug willen komen op het woord afstand. Bij onze
werkzaamheden hebben we niet alleen te maken met het overbrug-