166
waaraan het systeem de naam 'centuriatie' dankt, is nog herken
baar in grote gebieden van Zuid Europa en Noord-Afrika, waarvan
die in Dalmatië en op Istrië en in de omgeving van Carthago de
bekendste zijn (3). Maar ook zijn hiervan sporen gevonden in
Zuid-Limburg (4).
Ook onze praehistorische voorouders geven van dezelfde voorkeur
voor een eenvoudige landindeling blijk door de 'celtic fields'
afmetingen te geven van 40 bij 40 meter. De door walletjes omgeven
gebruikseenheden zijn dan 16 are groot.
Ongeveer in dezelfde periode ontstaan op de kleigronden in
Friesland en Groningen de primitieve blokverkavelingen, die thans,
onder de naam mozaïekverkaveling, over grote gebieden in deze
provincies nog kunnen worden aangetroffen. Deze verkavelingen
hebben eveneens een duidelijk, zij het soms wat onregelmatig,
vierkantsverband (5). Tot in de 17e eeuw hebben de bouwland
perceeltjes hier een oppervlakte van 10 a 30 are (6). De in latere
tijd op onze diluviale zandgronden in het oosten en zuiden ontstane
kampontginningen kunnen eveneens tot het type van de mozaïek
verkaveling worden gerekend.
Maken we een sprong in plaats en tijd, dan is wel zeer opvallend
de landinrichting in de Verenigde Staten van Noord-Amerika,
waar de 'square mile' niet alleen de basiseenheid vormt voor vier
bedrijven van 64 ha, maar waar deze indelingen de rechthoekvorm
van de 'counties' en zelfs van de Staten met zich brengt.
Als we ons afvragen welke overwegingen hebben gegolden voor
deze vierkantsvorm, zou het antwoord even eenvoudig kunnen zijn
als de vorm zelf: omdat het landmeetkundig zo eenvoudig is.
In elk geval is zeker dat in vergelijking met de rechthoek het
vierkant een kleinere omtrek per oppervlakte-eenheid heeft.
Dit kan mogelijk betekenis hebben gehad ter beperking van buren
ruzies over grenzen. Welke ook de verklaring moge zijn, deze
vierkantspatronen hebben alle gemeenschappelijk, dat ze in
pionierstijden zijn ontstaan bij een relatieve overvloed aan grond.
Voorts treffen we ze alleen aan in die gebieden, waar de topografie,
de bodemgesteldheid of de waterhuishouding aan de vrijheid
van indeling geen beperkingen oplegde. Waar zulks wèl het geval
was, werd uitgeweken naar de rechthoeksvorm. Hierdoor ont
stonden vanaf een dijk of weg strokenverkavelingen, zoals bij
voorbeeld in onze lage veenweidegebieden. Dergelijke langwerpige
stroken ontstonden ook, wanneer op grond van rechtvaardigheids
principes het land na collectieve ontginning werd verdeeld onder
rechthebbenden, zoals op de essen of engen. De lengte-breedte
verhoudingen van de percelen kunnen dan extreme waarden
van 30 en meer aannemen, hetgeen tot transportbezwaren, rand-
verliezen en extensivering aanleiding geeft.
De vraag welke inrichtingsvorm als optimaal moet worden
beschouwd, zal ook in het verleden vele malen onderwerp van
discussies en mogelijk zelfs berekeningen zijn geweest. Een weer-