170
met de Nederlandse literatuur, waarin aan de sociologische benade
ring meer aandacht is geschonken. In beide situaties is overigens het
voor betrouwbare prognoses bruikbare materiaal nog zeer beperkt.
Uit vrijwel alle studies blijkt, dat in de vraagfuncties van open
luchtrecreatie de afstand van de woning tot de recreatieplaats
van grote invloed is. Dit onderstreept voor nagenoeg alle gevallen
het belang van een goede prognose van de toekomstige verdeling
van de vrije tijd over de dag, week-end of vakantie. De reistijd
zal namelijk voor de verschillende vormen van recreatie een zeker
percentage van de beschikbare tijd niet te boven mogen gaan.
Daarnaast blijken vrijwel steeds de factoren inkomensniveau en
-verdeling, leeftijdsopbouw en de mate van verstedelijking be
langrijke indicatoren voor de vraag (11, 12, 13, 14).
Vooral nu in West-Nederland de plannen voor 'recreatieve
elementen van formaat' zich snel ontwikkelen, is nader onderzoek
gewenst, mede gelet op de te maken hoge investeringen. Voor de
bodemkundige, de geodeet en de cultuurtechnicus is het daarbij
verheugend, dat in een eerdere fase en met andere doeleinden
verworven kennis hier nieuwe toepassingen kunnen vinden. Uit
het voorgaande mag overigens niet de indruk ontstaan, dat de
agrarische landinrichting geheel in de minderheid zou zijn geraakt.
Nog steeds vloeit een belangrijk deel van de investeringen naar
herinrichting ten behoeve van de landbouw.
In Nederland zijn thans een half miljoen ha ruilverkaveling in
uitvoering en een bijna even grote oppervlakte in voorbereiding.
Bij continuering van een stemmingsprogramma van tenminste
50000 ha, zal in de periode tot 1985 de landinrichting circa 50%
van alle cultuurgrond ingrijpend veranderen.
Tegen de achtergrond van deze taken passen enkele nadere
opmerkingen over het cultuurtechnisch onderzoek 'in engere zin'.
Het vakgebied dat de cultuurtechnicus van ouds tot zijn terrein
rekent, is evenals de civieltechniek wel ingedeeld in een 'natte'
en een 'droge' tak. De hier gekozen volgorde is niet willekeurig,
daar het onderzoek naar de waterhuishouding jarenlang een
dominerende positie heeft ingenomen. De kennis hiervan is thans
dan ook diepgaander en meer uitgebreid dan van de landinrichting.
Belangrijk is het principiële verschil in de aard van de problemen.
In de waterhuishouding worden de bewegingen van het water
bepaald door fysische wetmatigheden, waardoor aan de fysica
in allerlei opzichten een grote plaats toevalt. Het onderzoek van
de landinrichting daarentegen heeft als onderwerp de bewegingen
van mens, dier en machine op en tussen kavels, tussen kavels en
boerderij en tussen boerderij en verzorgingscentrum. Aan deze
verkeersrelatie ligt een veel complexere causaliteit ten grondslag.
Een analoge situatie is ook in de civieltechniek waarneembaar.
Ook daar is het hydraulisch onderzoek eerder op gang gekomen
en verder gevorderd dan de analyse van het verkeer (15).