maar werd wel een onderzoek ingesteld naar mogelijke persoonlijke fouten. Het verschil in persoonlijke uitkomst was nooit groter dan 0,7 mm. De resultaten van de verschillende waarnemers werden uiteindelijk gemiddeld. De verschillen in uitkomsten tussen de beide methoden bedroegen nooit meer dan enkele tienden van een mm en daar de eis was „binnen één mm nauw keurig", waren deze verschillen van geen betekenis. In de eindstaat worden de uitkomsten opgegeven, berekend volgens het schema van Prof. Roelofs. De nauwkeurigheid is in de periode maart 1967 heel sterk beïn vloed door de ongunstige uitwendige omstandigheden. Het zicht was over het algemeen goed, tot dikwijls zeer goed, maar dit werd bereikt door bijna voortdurende stormachtige wind. Tot tweemaal toe is een merk van de pijler geslagen. Bij dit weer was het voor de waarnemer zeer lastig om rustig te meten: het was een opgave om het instrument geen stoten te geven terwijl men probeerde het oog bij de uittreepupil van de kijker te houden, bovendien was het zeer koud en stoorden gietbuien. In de periode mei 1967 was het zicht goed, tot redelijk, met voldoende wind om geen refractiesprongen van belang te verwachten, maar verder niet storend. De nauwkeurigheid in die periode is aanzienlijk beter dan in die van maart 1967. De metingen in W(M) zijn gedaan ten opzichte van het punt 222 +Y Gemeten richtingen (oriëntatie op WM) a. a- - aM a. I uit W y; -a. Pw-T waarna alle in P gemeten richtingen worden georienteerd t.o.v. de X-as: cT dj -(aw+Pw) ai Vi =yp-fi Fig. 2 Notatia: x; -xw= a; xp"*w=c -+X

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1969 | | pagina 20